ECLI:NL:GHARL:2021:2539

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
21-001534-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor rijden onder invloed van GHB na gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld tot een geldboete en een ontzegging van de rijbevoegdheid wegens rijden onder invloed van GHB. Het hof heeft het hoger beroep behandeld na een zitting op 3 maart 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

De politierechter had de verdachte veroordeeld op basis van gedragingen die door verbalisanten waren waargenomen, waaronder slingerend rijden en het gebruik van een flesje dat mogelijk GHB bevatte. Echter, het hof oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk onder invloed van GHB had gereden. De verdachte had geen medewerking verleend aan een speekseltest of bloedonderzoek, en het hof vond dat de waarnemingen van de verbalisanten niet voldoende waren om de veroordeling te rechtvaardigen.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit. De beslissing was gebaseerd op het gebrek aan bewijs dat de verdachte op het moment van het besturen van het voertuig onder invloed was van GHB. Het hof benadrukte dat zonder aanvullend bewijs, zoals een speekseltest of bloedonderzoek, de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het rijden onder invloed.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001534-19
Uitspraak d.d.: 17 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 21 maart 2019 met parketnummer 96-256497-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en oplegging van een geldboete van € 1.000,- , te vervangen door 20 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 7 maanden met een proeftijd van 2 jaren gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. K.E. Wielenga, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit veroordeeld tot een geldboete van € 850,- , te vervangen door 17 dagen hechtenis, en een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 7 maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 26 oktober 2018 te [plaats] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl zij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten GHB, waarvan zij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat zij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Uit een proces-verbaal ‘rijden onder invloed’ [1] van verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] blijkt dat zij op 26 oktober 2018 over de portofoon een melding kregen van een collega in vrije tijd. De collega gaf aan dat hij achter een auto reed, voorzien van kenteken [kenteken] . De bestuurder van de auto zou mogelijk onder invloed zijn van alcohol of een andere stof. Hij zag dat de bestuurster reed met wisselende snelheden, dat zij slingerend reed, dat zij meerdere rondes over de rotondes reed, dat zij haar ruitenwissers aan reed terwijl het droog was, dat zij met de alarmverlichting aanreed, dat zij een middenberm/stoeprand had geraakt en dat zij hevig met haar armen uit het autoraam zwaaide. Verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] zagen voornoemde auto rijden in [plaats] en hebben hun dienstvoertuig op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer stilgezet om de auto tot stoppen te dwingen.
[verbalisant1] heeft blijkens een proces-verbaal van bevindingen [2] waargenomen dat de bestuurster, verdachte [verdachte] , behoorlijk druk was in haar bewegingen, dat haar motoriek ongecontroleerd was en dat zij hevig transpireerde. [verbalisant1] herkende deze uiterlijke kenmerken als zijnde die van GHB gebruik. Daarom werd besloten verdachte aan te houden op verdenking van rijden onder invloed van alcohol of drugs.
Toen [verbalisant1] en [verbalisant2] de ophoudkamer waar verdachte werd opgehouden betraden, zagen zij dat zij in een diepe slaap was. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen is hen ambtshalve bekend dat GHB gebruik een diepe slaap tot gevolg heeft.
Tijdens fouillering van verdachte zag [verbalisant1] een klein flesje Carvan Cevitam limonadesiroop. Het is hem ambtshalve bekend dat deze flesjes gebruikt worden om GHB in te gebruiken. Hij vroeg aan collega [verbalisant3] of hij het flesje wilde openen en controleren wat erin zat. Uit een proces-verbaal van bevindingen [3] van [verbalisant3] blijkt dat hij de geur herkende als een chemische zoutige substantie, die hij ambtshalve herkende als de drug GHB.
Verdachte heeft meegewerkt aan een voorlopig ademonderzoek. Uit dit onderzoek bleek dat verdachte niet onder invloed van alcohol was. Verdachte verleende geen medewerking aan een speekseltest en een bloedonderzoek. Er is tevens geen bloedonderzoek bevolen door de officier van justitie.
Het hof overweegt dat uit het dossier kort samengevat kan worden opgemaakt dat verdachte zich opvallend heeft gedragen in het verkeer en dat verbalisanten bepaalde gedragingen en uiterlijke kenmerken van haar ambtshalve hebben herkend als passend bij het gebruik van de drug GHB. Daarnaast is er bij de fouillering van verdachte een flesje aangetroffen met daarin een vloeistof waarvan de geur door een verbalisant ambtshalve werd herkend als de geur van GHB. Anders dan de politierechter is het hof van oordeel dat bovenstaande, bij gebrek aan een speekseltest of een bloedonderzoek en bij gemis aan een nader – voor de hand liggend - onderzoek naar de samenstelling van de substantie in het flesje, niet de conclusie kan dragen dat verdachte ten tijde van het besturen van de auto onder invloed moet zijn geweest van GHB. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr M.B. de Wit, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. M.C. van Linde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 17 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaalnummer PL0100-2018283293-13
2.Proces-verbaalnummer PL0100-2018283293-9
3.Proces-verbaalnummer PL0100-2018283293-11