ECLI:NL:GHARL:2021:249

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
200.267.459/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest over bewijslevering en verrekening van min-uren in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 12 januari 2021 een eindarrest uitgesproken in hoger beroep. De zaak betreft PDX Services B.V., gevestigd te Almere, die in eerste aanleg gedaagde was in conventie en eiseres in reconventie. De geïntimeerde, wonende te [A], was eiseres in conventie en verweerster in reconventie. De procedure volgde op een eerder tussenarrest van 6 oktober 2020, waarin het hof PDX in de gelegenheid stelde om bewijs te leveren van de tijdige mededeling van de stand van min-uren aan de geïntimeerde.

Het hof oordeelde dat PDX niet voldoende bewijs had geleverd dat zij de stand van de min-uren tijdig had meegedeeld. PDX had geen loonstroken overgelegd en stelde dat zij door een wijziging in haar administratieve systeem niet in staat was deze te overleggen. De e-mails die PDX overlegde, gaven geen bewijs dat de geïntimeerde maandelijks op de hoogte was gesteld van de stand van de min-uren. Het hof concludeerde dat PDX alleen de min-uren die na 1 november 2018 waren ontstaan in de eindafrekening mocht betrekken, wat resulteerde in een vermindering van de loonvordering van de geïntimeerde.

Het hof heeft de vordering van de geïntimeerde tot een totaalbedrag van € 1.134,- toegewezen, met een wettelijke verhoging van 20% over de ten onrechte in mindering gebrachte min-uren. PDX werd veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter voor zover het betreft de beslissing onder 5.1, maar bekrachtigde het vonnis voor het overige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en het hof wees af wat meer of anders was gevorderd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.267.459/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7379821)
arrest van 12 januari 2021
in de zaak van
PDX Services B.V.,
gevestigd te Almere,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
PDX,
advocaat: mr. C.A. Fokker, kantoorhoudend te Hilversum,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.D. van Tellingen, kantoorhoudend te Almere.
Het hof neemt over wat is overwogen en besloten in het tussenarrest van 6 oktober 2020.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte van PDX met producties van 3 november 2020;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] met producties van 1 december 2020.
1.2
Vervolgens heeft PDX de stukken die na het tussenarrest zijn gewisseld aan het hof toegezonden en heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof zal de producties die [geïntimeerde] nog heeft bijgevoegd buiten beschouwing laten omdat PDX daarop niet heeft kunnen reageren. Uit het vervolg blijkt dat [geïntimeerde] daardoor niet in haar belangen wordt geschaad.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof heeft in het tussenarrest PDX in staat gesteld de loonstroken van [geïntimeerde] in geding te brengen, waaruit moet blijken dat PDX [geïntimeerde] maandelijks op de hoogte heeft gesteld van de stand van het totaal van min- of meer-uren.
2.2
PDX heeft geen loonstroken in het geding gebracht, stellende dat zij daar als gevolg van een wijziging in haar administratieve systeem niet toe in staat was. Zij heeft aangegeven dat zij niet gewoon was het saldo van de meer- of minderuren op de loonstroken te vermelden.
2.3
Zij stelt dat zij het totaal van de min-uren wel op andere wijze heeft meegedeeld. Zij heeft een aantal e-mails van haar bestuurder [B] overgelegd, gericht aan [C] , de locatiemanager voor RTL en leidinggevende van [geïntimeerde] . Uit die mails blijkt niet dat [C] deze standen vervolgens maandelijks heeft doorgegeven aan [geïntimeerde] . Volgens PDX werden de staatjes ergens op een centrale locatie opgehangen bij RTL en kon [geïntimeerde] daarvan op die wijze kennisnemen. Dat dit daadwerkelijk gebeurde, [geïntimeerde] daarop is gewezen en maandelijks is aangesproken op de stand van de min-uren blijkt niet uit deze bewijsstukken. PDX heeft hierover ook geen concrete stellingen ingenomen dat dit gebeurde, op welke plek en wanneer deze cijfers werden opgehangen en dat [geïntimeerde] daarvan op de hoogte werd gesteld. [geïntimeerde] heeft expliciet betwist dat zij op enige wijze meldingen kreeg over de stand van haar min-uren. Het hof acht niet door PDX aangetoond dat zij [geïntimeerde] maandelijks deugdelijk inzage gaf in de stand van de door haar gemaakte meer- en min-uren. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van PDX tot het horen van getuigen, omdat PDX onvoldoende heeft gesteld dat en hoe zij [geïntimeerde] feitelijk maandelijks op de hoogte stelde van de stand van de min-uren.
2.4
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof, overeenkomstig rechtsoverweging 6.7 van het tussenarrest, dat PDX alleen de min-uren die na 1 november 2018 waren ontstaan nog in de eindafrekening mocht betrekken, neerkomende op 21 uur. Daarmee correspondeert, uitgaande van een uurloon van € 10,50, een bedrag van € 220,50, zodat de door de kantonrechter toegewezen loonvordering van [geïntimeerde] met dat bedrag moet worden verminderd, wat neerkomt op een bedrag van € 945,-.
2.5
PDX heeft in hoger beroep ook de hoogte van wettelijke verhoging aangevochten. Het hof ziet in dit geval reden om de wettelijke verhoging te beperken tot 20% over de ten onrechte in mindering gebrachte min-uren, ofwel tot € 189,-. Derhalve zal het hof de vordering van [geïntimeerde] tot een totaalbedrag van € 1.134,- bruto toewijzen.
De slotsom
2.6
De grieven van PDX slagen slechts voor een heel klein deel. Het hof zal het vonnis in conventie vernietigen voor zover er een hoger bedrag is toegewezen dan € 1.134,-. Het hof zal ook de rente over de wettelijke verhoging aanpassen aan het daarvoor toegewezen bedrag van € 189,-. De in reconventie gewezen beslissingen komen voor bekrachtiging in aanmerking.
2.7
Het hof zal PDX, als de overwegend in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van de procedure in hoger beroep veroordelen, aan de zijde van [geïntimeerde] wat het salaris van de advocaat betreft begroot op 1,5 punt naar tarief I en op het geheven griffierecht wat de
verschotten betreft. Het hof zal ook de gevorderde nakosten toewijzen en de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet tijdig worden betaald.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Almere van 26 juni 2019, zoals hersteld op 7 augustus 2019, uitsluitend voor zover het betreft de beslissing onder 5.1 en bekrachtigt dit vonnis voor het overige, en in zoverre opnieuw rechtdoende;
veroordeelt PDX om aan [geïntimeerde] te betalen € 1.134,- te vermeerderen met de wettelijke rente over € 189,- vanaf 21 november 2018 tot de dag van betaling;
veroordeelt PDX in de kosten van het hoger beroep, aan de kant van [geïntimeerde] te begroten op € 324,- aan verschotten en op € 1.138,50 aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen indien deze niet binnen veertien dagen na de arrestdatum zijn voldaan;
veroordeelt PDX in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval PDX niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden; een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, W.F. Boele en M. Willemse en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
12 januari 2021.