ECLI:NL:GHARL:2021:245

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
200.251.750/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en verkrijgende verjaring van een strook grond met bindende eindbeslissing

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen over een strook grond die zich voor de poort van de appellanten bevindt. De appellanten, die in eerste aanleg als eisers optraden, hebben in hoger beroep hun recht op deze strook grond geclaimd op basis van verkrijgende verjaring. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 9 juni 2020 geoordeeld dat er geen sprake was van bezit van de groenstrook na de poort door de appellanten, wat hen de mogelijkheid bood om bewijs te leveren voor hun claim op de groenstrook voor de poort.

De appellanten hebben getuigen gehoord en bewijsstukken overgelegd, waaruit bleek dat zij het hek van 2 meter hoog vóór 22 november 2007 hebben geplaatst. Het hof concludeert dat de appellanten, door het plaatsen van dit hek, zich het bezit van de groenstrook voor de poort hebben verschaft. Aangezien zij te goeder trouw waren en deze situatie meer dan tien jaar heeft geduurd, zijn zij door verjaring eigenaar geworden van dit deel van de groenstrook. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de kantonrechter op dit punt en kent de gevorderde verklaring voor recht toe aan de appellanten.

Ten aanzien van de groenstrook na de poort blijft de bindende eindbeslissing van het hof staan, omdat de appellanten niet hebben kunnen aantonen dat zij daar bezit hebben uitgeoefend. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld. Het arrest is uitgesproken op 12 januari 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.251.750/01
(zaaknummer rechtbank 6491215)
arrest van 12 januari 2021
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
beiden wonende te [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. L.W. van de Wetering, kantoorhoudend te Borne,
tegen
Holding De Berkenhof B.V.,
gevestigd te Kerkenveld,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
De Berkenhof,
advocaat: mr. R. Klarus, kantoorhoudend te Emmen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 9 juni 2020 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte van [appellanten] c.s. na tussenarrest tevens overlegging producties 7 en 8, tevens bevattende een verzoek om terug te komen op een bindende eindbeslissing opgenomen in rechtsoverweging 4.12 van het tussenarrest van 9 juni 2020,
- het bezwaar tegen dat laatste verzoek van De Berkenhof bij brief van 29 juni 2020,
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 10 september 2020,
- de akte uitlating/overleggen producties van De Berkenhof met producties 1 en 2,
- de akte uitlating van [appellanten] c.s.
1.3.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1.
In het tussenarrest heeft het hof onderscheid gemaakt tussen de groenstrook voor de poort en de groenstrook na de poort. Over de groenstrook voor de poort heeft het hof [appellanten] c.s. toegelaten om bewijs te leveren. Over de groenstrook na de poort heeft het hof (in rechtsoverweging 4.12) geoordeeld dat geen sprake is van bezit van [appellanten] c.s.
[appellanten] c.s. voeren aan dat die laatste beslissing berust op zowel een feitelijk als juridisch onjuiste grondslag. [appellanten] c.s. hebben na het tussenarrest (als productie 7) een schets in het geding gebracht van de (volgens hen) juiste feitelijke situatie. Zij vragen het hof om terug te komen op de bindende beslissing dat geen sprake is van bezit van [appellanten] c.s. van de groenstrook na de poort.
er is geen sprake van bezit van [appellanten] c.s. van de groenstrook na de poort
2.2.
Het in het tussenarrest gegeven oordeel dat geen sprake is van bezit van [appellanten] c.s. van de groenstrook na de poort, is een bindende eindbeslissing. Als uitgangspunt geldt dat de rechter niet op eindbeslissingen kan terugkomen. Dat wordt anders als die eindbeslissing berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag die niet kan worden toegerekend aan de partij die belang heeft bij herziening van die beslissing.
2.3.
Op de schets hebben [appellanten] c.s. de ligging van de beide hagen - de laurierhaag en de ligusterhaag -, de poort en het door hen na de poort geplaatste hek van 2 meter hoog ingetekend. De schets wijkt op onderdelen af van de feiten zoals het hof die in het tussenarrest onder de beoordeling heeft vastgesteld. Zo is in de schets het hek van 2 meter hoog niet, in lijn met de laurierhaag, op de kadastrale erfgrens ingetekend, maar van de kadastrale erfgrens af dichter bij de ligusterhaag, waarover [B] heeft verklaard dat hij die na de poort heeft geplaatst tegen het hek van 1 meter hoog. Verder is in de schets het hek van 2 meter hoog niet direct na de poort ingetekend, maar een stuk (volgens [appellanten] c.s. zo'n 18 meter) na de poort. In de schets is het perceel van [appellanten] c.s. voor een deel dan ook niet feitelijk afgescheiden van het perceel van De Berkenhof door het hek van 2 meter hoog. Op dat deel staat de laurierhaag op de kadastrale erfgrens.
2.4.
Het hof is in het tussenarrest tot zijn oordeel (dat geen sprake is van bezit van [appellanten] c.s. van de groenstrook na de poort) gekomen op basis van de tot dan geschetste feiten en omstandigheden, een en ander mede gebaseerd op de bevindingen van het hof tijdens de descente. Dat het hof de feiten niet in lijn met de na het tussenarrest door [appellanten] c.s. overgelegde schets heeft vastgesteld, is aan [appellanten] c.s. toe te rekenen. Op die bindende eindbeslissing komt het hof daarom niet terug. Maar ook in het geval zou moeten worden uitgegaan van de schets, is naar het oordeel van het hof geen sprake van bezit van [appellanten] c.s. van de groenstrook na de poort. Noch het planten van de ligusterhaag noch het plaatsen van het hek van 2 meter hoog achter de poort kwalificeert als een bezitsdaad van de groenstrook na de poort. Het hof oordeelt daartoe als volgt.
2.5.
Of bezit is uitgeoefend moet per geval worden bekeken. Het beplanten van grond is in elk geval niet genoeg, er komt meer bij kijken. Het planten van een ligusterhaag op zich levert dus geen bezitsdaad op. De aanplant zal zich niet hebben onderscheiden van de overige planten en struiken op de groenstrook. Dat geldt ook voor een lage ligusterhaag en de restanten van een (lage) ligusterhaag. De enkele verwijzing naar de verklaring van [B] dat hij de ligusterhaag heeft geplant is dan ook onvoldoende om inbezitneming van de groenstrook op te baseren. Dat wordt pas anders als de groenstrook door de ligusterhaag exclusief tot het perceel van [appellanten] c.s. is gaan behoren. Dat is in deze procedure onvoldoende gebleken. De Berkenhof heeft dit betwist. De Berkenhof heeft aangevoerd dat zij in de groenstrook geen ligusterhaag heeft aangetroffen. Iets anders dan de verwijzing naar de verklaring van [B] dat hij de ligusterhaag heeft geplant, hebben [appellanten] c.s. daar niet tegenin gebracht. Dat is onvoldoende, gelet op de betwisting van De Berkenhof. De reden waarom de ligusterhaag tegen het 1 meter hoge hek in de groenstrook is geplant, doet er verder niet toe. Het gaat er om of [appellanten] c.s. en/of haar rechtsvoorganger [B] zich zodanig hebben gedragen dat anderen, waaronder de gemeente daaruit hebben moeten afleiden dat zij vinden dat zij eigenaar zijn. Verder ontwaart het hof op de foto's van [appellanten] c.s. van het hek van 1 meter hoog (waarop zij in eerste instantie bezit van de groenstrook baseerden) niet een haag die er op wijst dat de groenstrook exclusief bij [appellanten] c.s. in gebruik was. Het hof doelt op de foto's van december 2005 die [appellanten] c.s. als productie 20 bij dagvaarding in eerste aanleg in de procedure hebben gebracht. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat niet is gebleken dat de gemeente uit een zich op de groenstrook bevindende ligusterhaag niet anders kon afleiden dan dat [B] pretendeerde eigenaar te zijn van groenstrook na de poort, welk bezit door [appellanten] c.s. zou zijn voortgezet.
2.6.
Uit de schets volgt dat het hek van 2 meter hoog niet leidt tot een exclusief gebruik van de groenstrook na de poort door [appellanten] c.s. Het hek bevindt zich maar op een deel van de groenstrook na de poort. In de schets is de groenstrook niet volledig omheind (en bij het perceel van [appellanten] c.s. getrokken) door het hek van 2 meter hoog dat [appellanten] c.s. hebben geplaatst. Uit het enkele feit dat op een deel van de groenstrook een hek van 2 meter hoog is geplaatst, hoefden derden, waaronder de gemeente, niet af te leiden dat [appellanten] c.s. pretendeerden eigenaar te zijn van een deel van de groenstrook. De plaatsing van het hek van 2 meter hoog na de poort levert dan ook geen bezitsdaad op.
er is sprake van bezit van [appellanten] c.s. van de groenstrook voor de poort
2.7.
In het tussenarrest heeft het hof [appellanten] c.s. toegelaten te bewijzen dat zij het hek (van hardhouten palen met betongaaswerk en rietmatten die zij hebben beplant met hedera) van 2 meter hoog op de groenstrook voor de poort (pal naast het hek van 1 meter hoog) hebben geplaatst vóór 22 november 2007.
2.8.
[appellanten] c.s. zijn naar het oordeel van het hof in dat bewijs geslaagd. [appellanten] c.s. hebben als getuigen de heer [C] en de heer [appellant] doen horen. De Berkenhof heeft afgezien van het tegengetuigenverhoor.
2.9.
Getuige [C] heeft verklaard dat hij in april 2007 de oprit tegen het hek heeft bestraat zoals dat hek is afgebeeld op de foto die [appellanten] c.s. aanduiden als de foto van 24 juni 2007 (onderdeel van productie 8). De Berkenhof betwist niet dat dit een foto van het hek is waarop de bewijsopdracht ziet), maar betwist de juistheid van de datum van de foto. Met de getuigenverklaring van [C] dat dit hek (zichtbaar op de foto) er in april 2007 al stond, hebben [appellanten] c.s. naar het oordeel van het hof bewezen dat het hek er stond vóór 22 november 2007. De aankoopnota van de hedera's van 12 april 2007 sluit aan bij de getuigenverklaring van [C] en ook de partijgetuigenverklaring van [appellant] dat hij de hedera's waarmee het hek is beplant op 12 april 2007 heeft gekocht. De vraag of [appellanten] c.s. opnamedata van foto's hebben aangepast, zoals De Berkenhof heeft aangevoerd, kan gelet daarop onbeantwoord blijven.
2.10.
Met het plaatsen van het hek voor de poort hebben [appellanten] c.s. zich het bezit verschaft van de groenstrook voor de poort tot en met het door [appellanten] c.s. geplaatste hek. Omdat [appellanten] c.s. als te goeder trouw zijn aan te merken en deze situatie meer dan tien jaar heeft geduurd zijn [appellanten] c.s. door verjaring eigenaar geworden van (dit deel van) de groenstrook voor de poort. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter op dat punt vernietigen en de door [appellanten] c.s. gevorderde verklaring voor recht toewijzen.
2.11.
Ten aanzien van het hek van 1 meter hoog hebben [appellanten] c.s. geen bezitsdaden gesteld. De kantonrechter heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat beschadiging aan het hek niet aan te merken is als schade van [appellanten] c.s. Er is dan ook geen grond voor toewijzing van het door [appellanten] c.s. in hoger beroep gevorderde bedrag van € 1.649,23 voor het plaatsen van een nieuw hekwerk.
2.12.
Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren.

3.De slotsom

3.1.
De grieven slagen waar zij zien op de groenstrook voor de poort. Voor het overige falen de grieven. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd behoudens voor zover de door [appellanten] c.s. gevorderde verklaring voor recht ziet op de groenstrook voor de poort tot en met het door [appellanten] c.s. geplaatste hek.
3.2.
Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 18 september 2018 behoudens voor zover daarin is afgewezen de door [appellanten] c.s. gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van de groenstrook voor de poort, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart voor recht dat [appellanten] c.s. eigenaar zijn van een strook grond die volgens de kadastrale kaart behoort tot de percelen [D] EN [E] en die vóór de zich op het perceel van [appellanten] c.s. bevindende poort is gelegen onder en achter het door [appellanten] c.s. geplaatste hek (van hardhouten palen met betongaaswerk en rietmatten beplant met hedera) van 2 meter hoog;
4.2.
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. K.M. Makkinga, mr. B.J.H. Hofstee en mr. I.F. Clement en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.