ECLI:NL:GHARL:2021:2382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
200.272.673
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagskwestie van twee minderjarige kinderen, geboren in 2007 en 2010. De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter die de moeder alleen belastte met het gezag over de kinderen. De vader voerde aan dat hij onvoldoende informatie ontving en dat hij hulp nodig had om verzoeken te begrijpen. De moeder daarentegen stelde dat de communicatie met de vader problematisch was en dat hij niet meewerkte aan de noodzakelijke hulpverlening voor de kinderen.

Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waaruit blijkt dat de ouders gezamenlijk gezag hadden over de kinderen, maar dat de situatie was veranderd. De raad voor de kinderbescherming had in een rapportage aangegeven dat de vader onvoldoende medewerking verleende aan de hulpverlening, wat de ontwikkeling van de kinderen bedreigde. De ondertoezichtstelling van de kinderen was al sinds 2018 van kracht, maar er was geen verbetering in de communicatie tussen de ouders.

Na het horen van de partijen en de raad, concludeerde het hof dat de wettelijke vereisten voor het alleen toekennen van het gezag aan de moeder waren vervuld. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter en compenseerde de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.272.673
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 443579)
beschikking van 11 maart 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.L.M. Kremer te Amersfoort.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 november 2017, 2 juli 2018, hersteld bij beschikking van 6 augustus 2018, en 10 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 10 oktober 2019 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 januari 2020;
- een brief van de GI van 19 mei 2020;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Kremer van 17 december 2020 met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief van 19 december 2020 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door de ambulant begeleider [B] ,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- [C] namens de GI,
- [D] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Aan de ambulant begeleider is bijzondere toegang verleend.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 te [A] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 te [A] .
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder. Tot de bestreden beschikking waren de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 11 december 2015, zijn partijen ten aanzien van de zorgregeling het volgende overeengekomen:
“3.1 Zorg/contactregeling
De kinderen verblijven ieder weekend bij de vader van vrijdagavond 17.00 uur tot zondagavond 18.00 uur alsmede de helft van de vakanties en de helft van de feestdagen.”
3.3
Bij beschikking van 3 januari 2017 heeft de rechtbank bepaald dat de zorgregeling, zoals is overeengekomen in het ouderschapsplan, deel uitmaakt van die beschikking. Daarnaast heeft de rechtbank in die beschikking een aanvullende zorgregeling vastgesteld voor de vakanties van de kinderen.
3.4
Bij tussenbeschikking van 16 november 2017 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezamenlijk gezag aangehouden in afwachting van onderzoek door de raad.
3.5
De raad heeft op 26 april 2018 gerapporteerd en geadviseerd. De raad heeft het volgende geadviseerd:
“Een wijziging in het gezag komt niet tegemoet aan de belangen van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] , omdat ouders voorheen in staat waren gezamenlijk vorm te geven aan de opvoeding en verzorging van de kinderen.
Nu vader onvoldoende meewerkt aan het verlenen van toestemming voor benodigde hulp, omdat hier meer uitleg nodig is vanwege mogelijk een verstandelijke beperking of vanwege een taalbarrière acht de RvdK een OTS meer in het belang van de kinderen dan wijziging in het gezag.”
3.6
Bij beschikking van 2 juli 2018 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht van de GI gesteld tot 2 juli 2019. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 22 juni 2020 tot 2 juli 2021.
3.7
Bij tussenbeschikking van 2 juli 2018, hersteld bij beschikking van 6 augustus 2018, heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek aangehouden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling van de kinderen.
3.8
Bij beschikking van 25 juni 2019 heeft de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend voor verblijf gedurende dag en nacht in een gezinshuis met ingang van 2 juli 2019 tot uiterlijk 2 juli 2020. Deze machtiging is nadien verlengd.
3.9
Sinds 17 mei 2019 zijn de kinderen in een gezinshuis geplaatst, welke plaatsing nog steeds voortduurt.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter bepaald dat de moeder voortaan alleen is belast met het gezag over de kinderen.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek van de moeder om haar alleen te belasten met het gezag over de kinderen alsnog af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De moeder voert verweer. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vader kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert het volgende aan. Partijen wonen niet samen en de vader krijgt slechts mondjesmaat informatie en vrijwel geen uitleg over het hoe en waarom. De vader is niet in staat om verzoeken die worden gedaan meteen te begrijpen. Hij heeft hulp nodig bij de uitleg van de verzoeken. Dat kost vaak wat tijd en dat is de reden dat de vader niet altijd meteen tekent. De vader meent dat de kinderrechter het verzoek van de moeder om te worden belast met het eenhoofdig gezag daarom niet kon toewijzen. De vader wil wel graag communiceren met de moeder, maar de moeder houdt dit af. De moeder mag volgens de vader daarvoor niet worden beloond door alleen met het gezag te worden belast.
5.3
De moeder voert verweer. De moeder meent dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Voor gezamenlijk gezag is nodig dat partijen samen in staat zijn om beslissingen van enig belang voor de kinderen in gezamenlijk overleg te kunnen nemen, zonder de kinderen daarmee te belasten. Daarvoor is een minimale, constructieve communicatie nodig, maar dat is met de vader niet mogelijk. De vader is geregeld onbereikbaar, waarvoor hij steeds verschillende excuses heeft. De vader heeft verder keer op keer geen medewerking verleend aan door haar gedane verzoeken, waardoor de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd, zonder dat er volgens de moeder zicht is op verbetering in de situatie tussen haar en de vader. De moeder voert verder aan dat de vader alle verantwoordelijkheid buiten zichzelf legt en zijn eigen aandeel in het ontbreken van communicatie niet ziet. De ondertoezichtstelling loopt al sinds 2018, maar de communicatie tussen partijen is sindsdien niet verbeterd en de vader heeft niet geprobeerd invulling te geven aan zijn vaderschap.
5.4
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof overneemt en na eigen onderzoek tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om de moeder alleen te belasten met het gezag over de kinderen.
Het hof voegt hier nog aan toe dat de raad al in zijn raadsrapport van 26 april 2018 benoemt dat de vader onvoldoende zijn medewerking verleent aan het tot stand komen van hulpverlening voor de kinderen. De daarna uitgesproken ondertoezichtstelling heeft hierin onvoldoende verbetering gebracht. Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de raad bovendien verklaard dat aan de vader door meerdere hulpverleners en ook door de raad uitleg is gegeven over de voor de kinderen noodzakelijke hulpverlening. Dit heeft er niet toe geleid dat de vader sneller zijn toestemming geeft voor de hulpverlening. De verklaring die de vader daarvoor ter zitting geeft is niet onderbouwd en getuigt van onvoldoende inzicht in de problematiek van de kinderen.
Het hof merkt nog op dat het van groot belang is dat de vader zich - in het belang van de kinderen - zo snel mogelijk laat informeren als hij vragen heeft of bij hem nog onduidelijkheden bestaan, zodat geen verdere vertraging ontstaat in het opstarten van hulpverlening. Dit is in dit geval nog belangrijker omdat het gaat om noodzakelijke hulpverlening voor deze kwetsbare kinderen. Niet is gebleken dat de vader zich tot op heden heeft ingespannen om zich te (laten) informeren.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 oktober 2019;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.F. van Vugt en A.T. Bol, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 11 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.