ECLI:NL:GHARL:2021:2348

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
21-006476-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met gewijzigde strafoplegging in zaak van poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2019. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden voor poging tot zware mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging gewijzigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 16 op 17 februari 2019, waarbij de verdachte de aangever met een glas in het gezicht heeft geslagen, wat heeft geleid tot blijvende letselschade voor de aangever. Het hof heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.240,00 toegewezen, evenals de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Het hof heeft de proeftijd van de eerdere veroordeling met een jaar verlengd. De beslissing is genomen in het belang van de rechtsorde en ter bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006476-19
Uitspraak d.d.: 10 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2019 met parketnummer 18-720035-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-730441-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het primair tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts vordert de advocaat-generaal gedeeltelijke toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met verlenging van de proeftijd ten aanzien van het overige deel. Ook vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met wettelijke rente, toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en met toewijzing van de gevorderde reiskosten. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. N.F. Hoogervorst, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 3 december 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. Voorts heeft de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging deels toegewezen, zijnde een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met verlenging van de proeftijd ten aanzien van het overige deel. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en goede gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de aan verdachte opgelegde straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd en zal opnieuw recht worden gedaan.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen:
Verdachte heeft zich in de nacht van 16 op 17 februari 2019 in [naam] te [plaats] schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [benadeelde partij] . Aangever had verdachte aangesproken op de wijze waarop hij een bekende van hem aansprak. Verdachte heeft hier vervolgens op een hevige, onbeheerste en volstrekt onaanvaardbare manier op gereageerd door aangever uit het niets met een glas in het gezicht te slaan. Door aldus te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Aangever heeft hierdoor letsel opgelopen, te weten blijvende restschade in de vorm van twee littekens op het voorhoofd. Aangever zal zijn leven lang aldus geconfronteerd worden met deze littekens (...).
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk willekeurig, onvoorspelbaar en hevig geweld daarvan ook nog lange tijd de psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Dergelijke delicten dragen daarnaast bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij het uitgaanspubliek in het bijzonder. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de voornoemde gevolgen en heeft zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen agressieve impulsen, al dan niet onder invloed van middelen. Verdachte heeft daarnaast telkens ontkend dat hij het misdrijf heeft gepleegd en wekt de indruk dat hij in deze zaak het slachtoffer is en tot zondebok wordt gemaakt vanwege zijn eerdere justitiële contacten. Aldus heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor de gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank weegt voorts in het nadeel van verdachte mee dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder verschillende delicten met een geweldscomponent. Deze eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Het voorgaande klemt temeer nu dit feit plaatsvond twee maanden nadat verdachte in vrijheid werd gesteld na het uitzitten van een eerdere langdurige gevangenisstraf en hij nog in een proeftijd liep.
Het hof neemt bovenstaande overwegingen over.
Naar het oordeel van het hof kan op het bewezenverklaarde feit enkel gereageerd worden met oplegging van een straf die vrijheidsbeneming met zich meebrengt. Een andere straf zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. Het hof legt, mede rekening houdend met de Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, een lagere straf op dan de rechtbank. Voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel als voltooid feit geven de oriëntatiepunten een gevangenisstraf aan voor de duur van 7 maanden. Het hof verklaart evenwel een poging bewezen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.240,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof acht de in hoger beroep gevorderde reiskosten van € 73,44 toewijsbaar en zal deze toewijzen als zijnde proceskosten.

Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 18-730441-16

Bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juli 2017 is verdachte onder meer veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met een proeftijd van drie jaren. Bij vordering van 14 mei 2019 heeft de officier van justitie gevorderd dat de tenuitvoerlegging van deze straf zal worden gelast.
Aangezien de verdachte zich voor het einde van zijn proeftijd wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit met een duidelijke geweldscomponent, zal het hof de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelasten van deze straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Ten aanzien van het niet ten uitvoer gelegde gedeelte van de voorwaardelijke straf zal de rechtbank de proeftijd verlengen voor de duur van één jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.240,00 (duizend tweehonderdveertig euro) bestaande uit € 40,00 (veertig euro) materiële schade en € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
73,44 (drieënzeventig euro en vierenveertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.240,00 (duizend tweehonderdveertig euro) bestaande uit € 40,00 (veertig euro) materiële schade en € 1.200,00 (duizend tweehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 februari 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juli 2017, parketnummer 18-730441-16, te weten:
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Verlengt de proeftijd voor het overige als vermeld in het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juli 2017, parketnummer 18-730441-16, met een termijn van 1 (één) jaar.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 10 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A.A.M. van der Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.