In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende, [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van de onroerende zaak gelegen aan [a-straat] 66 te [Z] voor het jaar 2018, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 137.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft de waarde en de aanslag gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 28 oktober 2020 is de gemachtigde van belanghebbende, [A], verschenen, evenals mr. [B] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door taxateur [C]. Het Hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd, maar het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft gesteld dat de waarde € 120.000 bedraagt, maar heeft deze waarde niet onderbouwd met een taxatierapport.
Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 130.000, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de heffingsambtenaar, en veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.666. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.