ECLI:NL:GHARL:2021:2285

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
200.288.221
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen na langdurig contactverbod met de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderen verblijven sinds 20 november 2015 feitelijk bij hun vader, met wie zij geen contact meer hebben met hun moeder. De moeder heeft gedurende vijf jaar geen omgang gehad met de kinderen, ondanks pogingen van hulpverlening om het contact te herstellen. De vader heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij hij verzoekt om de ondertoezichtstelling niet te verlengen en de uithuisplaatsing af te wijzen. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) verzetten zich tegen dit verzoek en pleiten voor het belang van contactherstel tussen de kinderen en de moeder.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen zich in een situatie bevinden waarin hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De vader is onvoldoende in staat gebleken om de band tussen de kinderen en de moeder te bevorderen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar de machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder afgewezen. Het hof oordeelt dat de situatie waarin de kinderen al vijf jaar geen contact hebben met de moeder doorbroken moet worden, maar dat een gedwongen uithuisplaatsing bij de moeder op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De kinderen hebben recht op omgang met beide ouders, en het hof benadrukt het belang van hulpverlening en communicatie tussen de ouders en de kinderen om de situatie te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.288.221/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel 249222 en 183256)
beschikking van 9 maart 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer,
en
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.J. Ausma te Utrecht,
en
[de bijzondere curator] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (verder ook te noemen: de rechtbank), van 2 oktober 2020 en 4 januari 2021, uitgesproken onder de voormelde zaaknummers. De laatste beschikking wordt verder ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 11 januari 2021;
  • een journaalbericht van mr. Zwart-Peters van 25 januari 2021 met bijlagen, inhoudende onder meer een nadere toelichting van de grieven en schorsing tenuitvoerlegging;
  • een e-mailbericht van hierna genoemde [de minderjarige1] van 26 januari 2021 met als bijlagen brieven aan de rechter en aan de moeder;
  • een e-mailbericht van hierna genoemde [de minderjarige2] van 26 januari 2021 met als bijlagen brieven aan de rechter en aan de moeder;
  • het verweerschrift van de moeder in de hoofdzaak en de schorsingszaak ingekomen op 1 februari 2021;
  • een journaalbericht van mr. Zwart-Peters van 1 februari 2021 met als bijlagen productie 1F en aanvullende producties 14 tot en met 20;
  • een journaalbericht van mr. Zwart-Peters van 2 februari 2021 met als bijlagen de brieven van de kinderen aan de vader in verband met hun vertrek uit de woning van de vader;
  • een journaalbericht van mr. Zwart-Peters van 3 februari 2021 met bijlagen;
  • een e-mailbericht van de GI van 3 februari 2021 met als bijlage de hierna te noemen beschikking vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van 29 januari 2021;
  • een e-mailbericht van 3 februari 2021 van de GI met bijlagen, waaronder het (concept) plan voor overplaatsing van de kinderen van de vader naar de moeder en het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost Nederland van 2 februari 2021 van aangifte door de GI van onttrekking van de kinderen aan het gezag.
2.2
Na de mondelinge behandeling van het schorsingsverzoek op 4 februari 2021 zijn (met toestemming van het hof) ingekomen:
  • een e-mailbericht van de GI van 8 februari 2021 met bijlagen, waaronder informatie over de gebeurtenissen vanaf 4 februari 2021 en een verslag van 7 februari 2021 van de gesprekken van de spoedhulpmedewerkers met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
  • een e-mailbericht van mr. Zwart-Peters van 8 februari 2021 met informatie over de gebeurtenissen na de mondelinge behandeling van 4 februari 2021;
  • het verweerschrift van de GI ingekomen op 9 februari 2021;
  • de bijlagen behorende bij het verweerschrift van de GI, ingekomen op 15 februari 2021;
  • een e-mailbericht van de GI van 15 februari 2021 met als bijlagen verslagen van het begeleide contact van de moeder en de vader met de kinderen op respectievelijk 10 en 11 februari 2021.
2.3
De hierna genoemde kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 15 februari 2021 door middel van een Skypeverbinding buiten aanwezigheid van de ouders, advocaten, de bijzondere curator en de GI door het hof gehoord.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 februari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader en de moeder, beiden bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn verschenen [B] en [C] . Tevens is de bijzondere curator verschenen.
De raad voor de kinderbescherming - is met bericht vooraf - niet verschenen.

3.Feiten

3.1
De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd geweest van 14 februari 2003 tot 13 november 2012. Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ) geboren [in] 2003 te [A] en [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ) geboren [in] 2006 te [A] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Na de echtscheiding hebben de ouders de zorg voor de kinderen verdeeld door middel van een co-ouderschapregeling. [de minderjarige1] had officieel hoofdverblijf bij de vader en [de minderjarige2] bij de moeder. Feitelijk verbleven de kinderen om de week bij een van beide ouders. Sinds 20 november 2015 verblijven beide kinderen feitelijk op het adres van de vader en is er geen contact meer tussen de kinderen en de moeder.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, verder te noemen: de kinderrechter, van 5 april 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI.
3.4
Bij afzonderlijke beschikking van 5 april 2017 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] vastgesteld bij de vader.
3.5
De termijn van de ondertoezichtstelling van de kinderen is telkens verlengd.
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking uitgesproken op 4 oktober 2019 en schriftelijk vastgelegd op 11 november 2019 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 5 april 2020 en de beslissing op het verzoek van de GI voor het overige aangehouden. De kinderrechter heeft de GI verzocht om uiterlijk 4 maart 2020 een schriftelijk actueel overzicht van de stand van zaken aan de rechtbank te doen toekomen.
3.6
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 5 maart 2020 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over de kinderen en daarbij verstaan dat de bijzondere curator in het kader van de procedure schriftelijk verslag zal doen van haar bevindingen aan de kinderrechter, welk verslag op een nader te bepalen datum voor de mondelinge behandeling met de GI en de ouders zal worden besproken.
Het hof heeft die beschikking op 11 augustus 2020 bekrachtigd.
3.7
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking uitgesproken op 2 april 2020 en schriftelijk vastgelegd op 8 april 2020 heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 5 juli 2020 en iedere verdere beslissing op het verzoek van de GI aangehouden tot de mondelinge behandeling van 24 juni 2020.
Het hof heeft die beschikking op 11 augustus 2020 bekrachtigd.
3.8
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking uitgesproken op 3 juli 2020 en schriftelijk vastgelegd op 25 augustus 2020 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd voor de (resterende) duur van drie maanden, tot 5 oktober 2020. Het verzoek om de kinderen per direct uit huis te plaatsen voor die periode is afgewezen. De beslissing op het verzoek van de GI van 29 mei 2020 (zaaknummer 249222) tot verlenging van de ondertoezichtstelling met een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hun moeder voor de duur van een jaar, is door de kinderrechter aangehouden en verwezen naar de zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 2 oktober 2020.
3.9
Bij tussenbeschikking van 2 oktober 2020 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd voor de duur van vier maanden met ingang van 5 oktober 2020 tot 5 februari 2021, onder aanhouding van de beslissing over de resterende termijn. Daarnaast is de beslissing op het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op het adres van moeder te verlenen aangehouden. De rechtbank heeft ook de beslissing op de zelfstandige verzoeken van de moeder in de - gelijktijdig behandelde - procedure over de hervatting van de gedeelde zorgregeling met zaaknummer 183256 aangehouden. In beide zaaknummers is de bijzondere curator verzocht om haar onderzoek te hervatten en schriftelijk verslag uit te brengen van haar bevindingen aan de rechtbank.
3.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] verlengd voor de resterende termijn, tot 5 oktober 2021;
- de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd tot aan haar meerderjarigheid op 10 maart
2021;
- een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verleend op het adres van de
moeder met ingang van 1 februari 2021 voor de duur van de ondertoezichtstelling;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de verzoeken van de moeder tot het hervatten van het co-ouderschap en het
benoemen van een bijzondere curator afgewezen;
- [de bijzondere curator] van haar functie als bijzondere curator over [de minderjarige1]
en [de minderjarige2] ontslagen, tenzij hoger beroep tegen de beschikking wordt ingesteld.
3.11
De GI heeft de vader op 11 januari 2021 een schriftelijke aanwijzing gegeven inhoudende dat er van 1 februari 2021 tot 10 maart 2021 geen enkel contact is tussen de vader en [de minderjarige1] en gedurende een periode van zes weken geen enkel contact is tussen de vader en [de minderjarige2] , waarna er een evaluatie zal plaatsvinden en gekeken zal worden in hoeverre er weer contact tussen de vader en [de minderjarige2] kan zijn. [de minderjarige1] is dan inmiddels meerderjarig.
3.12
De GI heeft op 11 januari 2021 bekrachtiging van die schriftelijke aanwijzing verzocht bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo. Daarnaast is verzocht een dwangsom op te leggen van € 5.000,- voor iedere dag dat de vader de aanwijzing niet opvolgt.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de vader hebben de rechtbank verzocht de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren.
3.13
Bij beschikking van 29 januari 2021 - schriftelijk uitgewerkt op 3 februari 2021 - heeft de rechtbank schorsende werking toegekend aan de verzoeken van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de vader tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 11 januari 2021, iedere verdere beslissing ten aanzien van de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing, de vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing aangehouden tot 9 februari 2021, en de GI verzocht uiterlijk 8 februari 2021 nadere informatie te verschaffen zoals in die beschikking vermeld.
3.14
De GI heeft de vader een e-mail gestuurd met verzoek om de spullen van de kinderen op 1 februari 2021 om 9.30 uur bij de moeder te brengen. De kinderen zouden daar om 11.00 uur aankomen. Dit is niet gebeurd. De GI heeft op 2 februari 2021 bij de politie aangifte gedaan tegen de vader van onttrekking van de kinderen aan het gezag.
3.15
Het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking van 4 januari 2021 is op 4 februari 2021 door dit hof behandeld. Ter gelegenheid van die mondelinge behandeling hebben partijen ermee ingestemd dat zal worden gezocht naar een neutrale plek voor de kinderen, waar zij in elk geval gedurende de procedure in hoger beroep kunnen verblijven
3.16
De kinderen zijn op 4 februari 2021 met een spoedmachtiging geplaatst bij [D] , in eerste instantie tot 10 februari 2021. Daar hebben gesprekken tussen hulpverleners en de kinderen plaatsgevonden.
3.17
Bij beschikking van 9 februari 2021 heeft dit hof het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 4 februari 2021 afgewezen.
3.18
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2021 heeft de GI meegedeeld dat de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door de rechtbank is verlengd tot 18 februari 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 4 januari 2021.
4.2
Grief één heeft betrekking op de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking en behoeft gelet op wat hiervoor in 3.15 is overwogen geen bespreking meer.
4.3
De grieven twee en drie hebben betrekking op de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking van 4 januari 2021 (het hof begrijpt voor zover het betreft de beslissing op de verzoeken van de GI) te vernietigen en opnieuw beschikkende, te bepalen dat de ondertoezichtstelling niet wordt verlengd en met onmiddellijke ingang eindigt en het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Op grond van artikel 1:260, eerste lid, BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De vader voert aan dat de kinderen gezien alle gebeurtenissen kampen met PTSS. De kinderen zijn inmiddels 17 en 14 jaar oud en zij willen niet bij de moeder wonen. De gegeven machtiging tot uithuisplaatsing is tegen de nadrukkelijke wens van de kinderen. De kinderen zijn klaar met de ondertoezichtstelling en zij willen niet meer in gesprek want zij worden toch niet gehoord of geloofd. Er moet beter en kritischer gekeken worden naar de gevolgen van deze beslissing voor de kinderen. De verandering van de woonsituatie van de kinderen heeft gevolgen voor hun schoolgang. [de minderjarige1] zit in haar examenjaar en zij is al enige tijd niet meer (fysiek) naar school geweest. [de minderjarige2] is bang dat ze alleen bij de moeder moet gaan wonen als [de minderjarige1] meerderjarig is en de machtiging voor haar vervalt. Evident is dat de kinderen bij de vader op een veilige plek zitten. Het advies van de bijzondere curator is niet juist. Zij heeft niet inhoudelijk met de kinderen over hun bezwaren gesproken. De bijzondere curator neemt een ongenuanceerd standpunt in en zij kijkt niet verder dan naar algemeenheden. Zij heeft geen aandacht besteed aan de vraag of de kinderen zijn mishandeld. De kinderen zouden met een onafhankelijke kinderbehartiger gaan praten, mits de ouders en GI zich niet in dat traject zouden mengen. De moeder is op het laatste moment afgehaakt. De ondertoezichtstelling duurt al veel te lang zonder dat er enig resultaat is behaald. De kinderen hebben recht op gezinsleven. Door uithuisplaatsing bij de moeder en de schriftelijke aanwijzing zouden de kinderen geen contact met de vader hebben. De kinderen worden aan hun lot overgelaten. Isolatie van de kinderen uit hun eigen omgeving staat haaks op de belangen van de kinderen. De uithuisplaatsing gaat geheel voorbij aan hetgeen de kinderen hebben meegemaakt bij de moeder. Ook staat de beslissing tot uithuisplaatsing haaks op de beslissing van de rechtbank van een jaar geleden waarin werd overwogen dat niet zomaar voorbij kon worden gegaan aan de mening van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader begrijpt niet wat er nu anders is dan toen, en daar is ook geen onderzoek naar gedaan. Enkel heeft de bijzondere curator haar ongenuanceerde mening over de zaak gegeven. De vader vindt het onvoorstelbaar dat het ontbreken van contact met een mishandelende moeder als een ontwikkelingsbedreiging wordt gezien. Juist de uithuisplaatsing is ontwikkelingsbedreigend. De belangen van de twee kinderen zijn volledig uit beeld geraakt, dit alles aldus de vader.
5.4
De moeder voert aan dat deze zaak al meer dan vijf jaar loopt. Al die tijd heeft de moeder geen omgang gehad met de kinderen. Door de bestreden beschikking wordt eindelijk een eind gemaakt aan deze zorgelijke situatie. De vader en de kinderen blijven maar verwijzen naar vermeende mishandelingen van vijf jaar geleden. Niemand is te vertrouwen volgens de vader en de kinderen, ook de bijzondere curator niet. De kinderen gaan met niemand het gesprek aan. Het is van belang dat de kinderen worden gezien door hulpverleners. De vader houdt dat tegen. De kinderen kunnen geen fijne herinneringen uit de tijd met de moeder meer ophalen, ze zijn geherprogrammeerd door sociale isolatie en manipulatie. Door de handelwijze van de vader ontstaat angst en boosheid in het hoofd van de kinderen. Op 1 februari 2021 werden de kinderen bij de moeder verwacht. De vader heeft tijdens de zitting op 29 januari 2021 aan de rechtbank de toezegging gedaan dat beide kinderen zich op het afgesproken tijdstip zouden melden. Dit is niet gebeurd. De vader heeft weer geen medewerking verleend aan de beslissing van de rechter, maar handelt naar eigen goeddunken. Dat is schadelijk voor de kinderen, aldus de moeder.
5.5
De GI stelt dat de raad in zijn rapport van 18 januari 2017 al heeft geconcludeerd dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. De kinderen moeten een ontwikkeling gaan doormaken waarbij zij een reëel beeld krijgen van de moeder. Nu is er sprake van een totale afwijzing van de moeder. Dat is schadelijk voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen en voor het ontwikkelen van een positief zelfbeeld. De raad ziet loyaliteitsproblemen bij de kinderen en mogelijk is sprake van oudervervreemding/ -verstoting. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders deze ontwikkelingsbedreiging een halt toe te roepen. Tot op heden is hen dat niet gelukt. De relatie tussen de moeder en de kinderen is niet hersteld en de vader neemt als opvoedende ouder een onvoldoende actieve houding in. Het is zorgelijk dat de kinderen al vijf jaar geen enkel contact hebben met de moeder. De kinderen spreken alleen negatief over de moeder. Er is nooit vastgesteld dat er sprake is geweest van mishandeling van de kinderen door de moeder. De vader blijft dit echter volhouden. Het contact tussen de moeder en de kinderen was in het verleden goed, er was sprake van co-ouderschap en de kinderen verbleven de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder. Het lijkt op dit moment goed te gaan met de kinderen, maar op termijn kan de huidige situatie leiden tot identiteits- en sociaal-emotionele problemen. De helft van wie de kinderen zijn wordt ontkend. Het is de plicht van de vader om er alles aan te doen om de band tussen de kinderen en de moeder en het contact van de kinderen met de familie van moederszijde te herstellen.
Door gebrek aan medewerking van de vader aan “Kinderen uit de Knel”, twee trajecten van “Ouderschap Blijft” en het gesprek van de kinderen met de bijzondere curator zijn er geen ontwikkelingen geweest in de zaak. Het is zorgelijk dat de kinderen emotieloos overkomen als het over de moeder gaat. De vader stelt dat er geen deskundigen bij de besluitvorming betrokken zijn geweest, maar dat komt doordat de vader alles afhoudt, en onderzoek niet mogelijk wordt gemaakt. Omdat de vader niet in staat is geweest de kinderen ertoe te bewegen om met de hulpverleners of met de moeder in gesprek te gaan zag de GI geen andere mogelijkheid dan over te gaan tot een verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen en zo een situatie te creëren waarin de kinderen zich een eigen beeld van de moeder kunnen gaan vormen waarbij zij zo min mogelijk worden beïnvloed door de vader. De mening van de kinderen is van groot belang, maar de kinderen moeten die mening in vrijheid kunnen vormen. De GI heeft sterke twijfels of de kinderen daadwerkelijk hun eigen mening uiten. Er is naar de mening van de GI nog steeds sprake van een ontwikkelingsbedreiging, zoals hiervoor toegelicht. Het is zeer teleurstellend dat alle inspanningen van de afgelopen jaren om met de kinderen in gesprek te gaan over de moeder zo weinig resultaat hebben opgeleverd. De GI hoopt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door de uithuisplaatsing meer ruimte gaan voelen om weer contact met de moeder te hebben en de relatie met de moeder enigszins te normaliseren, zodat de bedreiging van hun identiteitsontwikkeling en de loyaliteitsproblemen zoveel mogelijk worden weggenomen.
5.6
De bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het een kwalijke zaak is als sprake is van ouderverstoting, en evenzeer als sprake is van kindermishandeling. Door gebeurtenissen in het verleden zijn de kinderen in een loyaliteitsconflict terechtgekomen. De kinderen willen de ouder waar zij wonen (in dit geval de vader) niet teleurstellen en kiezen dan ook 100% voor hem. Ze stemmen hun gedrag af op degene van wie ze veel van houden en van wie ze afhankelijk zijn voor hun zorg. Het heeft er in dit geval toe geleid dat de kinderen door de dreigende uithuisplaatsing naar de moeder zijn weggelopen. Dit moet een angstige ervaring voor de kinderen zijn geweest. Inmiddels is de situatie gewijzigd, verblijven de kinderen bij [D] en heeft de hulpverlening - anders dan in het verleden - contact met de kinderen. De hoop is dat de kinderen in het ingezette traject van gesprekken met de moeder, de moeder leren kennen zoals zij nu is en dat zij kunnen toekomen aan reflectie en het verwerken van het verleden, dat de pijn die zij voelen kan worden weggenomen en zij niet meer hoeven te kiezen tussen de ouders. De huidige situatie kan ook rust brengen voor de vader als de spanningen tussen de ouders verminderen.
Verlenging ondertoezichtstelling
5.7
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de vader aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn.
Bij beschikking van 11 augustus 2020 heeft het hof overwogen dat (in de in geschil zijnde periode) de kinderen zich nog steeds bevinden in een situatie waarin sprake is van een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling. Deze situatie blijft in stand omdat alle tot nu toe ingezette hulpverleningstrajecten niet tot een verandering in de opvoedsituatie van de kinderen hebben geleid. De vader is nog steeds onvoldoende bij machte om de band tussen de kinderen en de moeder te bevorderen. Dit is zijn plicht als gezaghebbende ouder, ook al geven de kinderen aan en volharden zij in hun standpunt dat zij geen contact willen met de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de kinderen sinds 4 februari 2021 niet meer bij de vader verblijven maar op een crisisgroep bij [D] , waar met hen wordt gesproken en waar inmiddels een (begeleid) contact tussen de kinderen en de moeder heeft plaatsgevonden. Er is dus een recente wijziging van omstandigheden die echter nog zo pril is dat daarmee de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen (nog) niet is weggenomen. Het hof zal de bestreden beschikking voor zover het de ondertoezichtstelling van de kinderen betreft bekrachtigen. De derde grief faalt.
Uithuisplaatsing
5.8
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de situatie waarin [de minderjarige1] en [de minderjarige2] al vijf jaar lang geen enkel contact hebben met de moeder in het belang van hun ontwikkeling doorbroken dient te worden. Door de afwijzing van de moeder wijzen de kinderen ook een deel van zichzelf af, hetgeen schadelijk is voor hun (identiteits)ontwikkeling, nu en in de toekomst. De kinderen hebben ook geen contact meer met de familie van de moeder. Uit het dossier komt naar voren dat de kinderen zich in een loyaliteitsconflict bevinden. De vader zegt mee te werken aan hulpverlening ten behoeve van de kinderen en om het contact tussen de ouders te herstellen, maar heeft zich naar het oordeel van het hof de afgelopen jaren - bewust of onbewust- onvoldoende ingespannen om de zorgelijke situatie te doorbreken. Het is hem in elk geval niet gelukt om de situatie te doorbreken. Ook met een aanbod van diverse vormen van hulpverlening is het niet mogelijk gebleken om vanuit de thuissituatie bij de vader met de kinderen het gesprek over de moeder en de door de kinderen ervaren belemmeringen aan te gaan, en de mogelijkheden tot herstel van het contact tussen de kinderen en de moeder (en de familie van moederszijde) te onderzoeken. De kinderen zeggen al jaren onveranderd dat zij niet met de moeder willen praten als de moeder niet erkent dat zij hen heeft mishandeld en de moeder daarvoor niet haar excuses wil maken. Zij weigeren stelselmatig in gesprek te gaan met hulpverleners, de jeugdbeschermers van de GI en zelfs de - met het oog op hun belangen - door de rechtbank benoemde bijzondere curator. De vader geeft steeds als verklaring voor het niet tot stand komen van hulpverlening ‘dat de kinderen het niet willen’. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, nu er in de thuissituatie van de vader geen ruimte is voor contactherstel en ook niet te verwachten is dat die ruimte er op korte termijn zal komen, in beginsel slechts een uithuisplaatsing van de kinderen rest om te werken aan herstel van het contact tussen de moeder en de kinderen.
5.9
Sinds [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vanaf 4 februari 2021 in afwachting van de beslissing van dit hof bij [D] verblijven, zijn zij voor het eerst in vijf jaar in contact met hulpverlening en hebben zij onder begeleiding van [D] contact gehad met de moeder.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is naar voren gekomen dat het de bedoeling is dat de kinderen ieder apart elke week onder begeleiding een gesprek hebben met de moeder en een gesprek hebben met de vader. In afwachting van het verloop van deze gesprekken zal de komende tijd moeten blijken of de kinderen in staat zijn met de moeder in gesprek te gaan, waardoor zij zich een genuanceerder beeld van de moeder kunnen gaan vormen, zij de mogelijkheid krijgen zich met hun moeder te identificeren en niet alleen het beeld voor ogen te blijven houden van een moeder die hen (volgens hen) heeft mishandeld. Daarmee ontkent het hof - evenals de GI - niet wat de kinderen in het verleden in de contacten met hun moeder hebben ervaren, maar met de GI is het hof van oordeel dat het voor een evenwichtige (identiteits)ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is dat zij over hetgeen tussen de moeder en hen in het verleden heeft plaatsgevonden in gesprek kunnen gaan en de aangeboden hulp voor het aangaan van die gesprekken niet op voorhand - door het stellen van eisen zoals voorafgaande excuses van de moeder en erkenning door de moeder van hetgeen zij hen (volgens hen) heeft aangedaan - al afwijzen, zoals tot nu het geval is geweest. Hierbij is voor beide ouders een belangrijke taak weggelegd.
Het is belangrijk dat de vader niet alleen verklaart dat hij contact van de kinderen met de moeder niet in de weg zal staan, maar ook daadwerkelijk eraan bijdraagt dat contactherstel tot stand komt. Een kind heeft recht op omgang met zijn beide ouders. De vader dient in elk geval te stimuleren dat (door hulpverlening) met de kinderen het gesprek wordt gevoerd over de mogelijkheden tot contactherstel en wat daarvoor nodig is, ook als de kinderen zelf aangeven geen contact met de moeder te willen. Het wegnemen van belemmeringen bij de kinderen is van wezenlijk belang voor hen.
Van de moeder mag verwacht worden dat zij de kinderen de nodige ruimte biedt om de door hen benoemde mishandeling bespreekbaar te maken en te luisteren naar de ervaringen en beleving van de kinderen, wat daar verder volgens haar ook van zij.
Dat er na vijf jaar een eerste contact tot stand is gekomen tussen de kinderen en de moeder is een positieve ontwikkeling. In dit prille contact is op dit moment nog sprake van veel weerstand van de kinderen, en met name [de minderjarige2] , tegen de moeder en weinig toenadering. Het hof verwacht dat er voor de moeder en de kinderen nog een lange weg te gaan is om tot een goed onderling contact te komen. Hulpverlening - onder meer in de vorm van systeemtherapie - zal behulpzaam kunnen zijn bij herstel van de relatie en de communicatie tussen de ouders en de kinderen. Het hof benadrukt het belang van deelname van alle partijen aan die hulpverlening. De hiervoor geschetste ontwikkelingen zijn hoopgevend, maar bieden naar het oordeel van het hof geen basis om de kinderen door middel van een uithuisplaatsing bij de moeder te laten wonen. De kinderen hebben contact met de moeder jarenlang afgehouden. Gelet op deze weerstand en gelet op de leeftijd van de kinderen acht het hof een uithuisplaatsing van de kinderen bij de gezaghebbende moeder in elk geval op dit moment en op basis van de thans bij het hof bekende informatie een stap te ver en niet in hun belang, juist nu het contact weer voorzichtig hersteld wordt. Een gedwongen plaatsing bij de moeder kan wat nu voorzichtig wordt opgebouwd weer teniet doen. De moeder heeft ter mondelinge behandeling aangegeven dat het haar er niet om te doen is dat de kinderen bij haar komen wonen. Voor haar is het belangrijkste dat het contact tussen haar en de kinderen wordt hersteld. Het is haar wens dat de kinderen uiteindelijk in vrijheid kunnen beslissen of en wanneer ze bij haar of bij de vader willen zijn. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de moeder betreft met ingang van de door het hof te geven beslissing. De tweede grief slaagt ten dele.
Het hof overweegt ten slotte het nog volgende.
[de minderjarige1] wordt op 10 maart aanstaande 18 jaar en kan dan zelf beslissen waar zij wil wonen. Het is aan de GI om te bepalen of voor [de minderjarige2] een verdere uithuisplaatsing, anders dan bij de moeder, de komende tijd noodzakelijk is.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel locatie Almelo, van 4 januari 2021, ten aanzien van de beslissing in de zaak met zaaknummer 249222, voor zover de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] is verlengd tot 5 oktober 2021 en de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] is verlengd tot haar meerderjarigheid op 10 maart 2021;
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 4 januari 2021, ten aanzien van de beslissing in de zaak met zaaknummer 249222, voor zover machtiging is verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op het adres van de moeder met ingang van 1 februari 2021 tot aan heden en vernietigt de bestreden beschikking voor het overige, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op het adres bij de moeder te verlenen, met ingang van heden alsnog af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R.A. Eskes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 9 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.