In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 april 2020. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 5B te [Z], voor het belastingjaar 2019. De heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 457.000 per waardepeildatum 1 januari 2018, en had daarbij aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd aan belanghebbende voor een totaalbedrag van € 1.395,27.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardebeschikking en de aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft deze handhaafd. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 17 februari 2021, die via videobellen plaatsvond, hebben partijen overeenstemming bereikt over de waarde van de onroerende zaak en de aanslagen. Het Hof heeft geoordeeld dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld, maar dat de aanslag OZB gebruiker niet-woning moest worden verminderd tot een heffingsmaatstaf van € 287.000. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.666 en de griffierechten van € 47 en € 131 voor respectievelijk de rechtbank en het Hof.
De uitspraak van het Hof vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen met betrekking tot de waardevaststelling en de aanslag OZB eigenaar niet-woning. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 maart 2021.