ECLI:NL:GHARL:2021:2159

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
21-005773-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en had hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 22 februari 2021, waarbij de advocaat-generaal een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren heeft gevorderd. De verdachte heeft bekend het tenlastegelegde feit te hebben gepleegd, waarbij hij op 14 april 2019 in [plaats1] het slachtoffer [benadeelde partij] een 'karatetrap' in het gezicht heeft gegeven, wat leidde tot schade aan het aangezicht en gebit van het slachtoffer, maar gelukkig geen zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 853,04 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd tot dit bedrag, maar heeft de aanvullende vordering van de benadeelde partij afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005773-19
Uitspraak d.d.: 8 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 oktober 2019 met parketnummer 18-143870-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 835,04 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 1.576,10 Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M. Bakx, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de Rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 25 oktober 2019 veroordeeld ter zake van een poging tot zware mishandeling tot een taakstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de rechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 853,04 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 april 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen heeft vastgepakt en/of achterover over een hekje heeft geduwd en zo ten val heeft gebracht en/of (vervolgens) met geschoeide voet in het gezicht heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft het tenlastegelegde ter terechtzitting van het hof bekend te hebben gepleegd. Niet is gebleken van een andere verklaring nadien dan wel van een pleidooi strekkende tot vrijspraak van verdachte ten aanzien van dit feit. Daarom volstaat het hof, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen.
Deze opgave luidt als volgt: [1]
Het proces-verbaal ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 25 oktober 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte] ;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 15 april 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] , opgenomen op pagina’s 1 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 14 april 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam1] , opgenomen op pagina’s 5 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 14 april 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam2] , opgenomen op pagina 4 van het voornoemde politie proces-verbaal;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 19 april 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam3] , opgenomen op pagina’s 8 en 9 van het voornoemde politie proces-verbaal.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 april 2019 te [plaats1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met geschoeide voet in het gezicht heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 14 april 2019 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] . Hij heeft het slachtoffer een 'karatetrap' in het gezicht gegeven. Hierdoor heeft het slachtoffer schade aan zijn aangezicht en gebit opgelopen. Gelukkig is uiteindelijk geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. Zulk zwaar letsel had echter best kunnen zijn ontstaan door verdachtes handelen. Verdachte heeft dan ook door zo te handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft het incident plaatsgevonden aan de openbare weg waarbij verschillende getuigen aanwezig waren. Dit maakt dat niet alleen het slachtoffer, maar ook andere personen angst is aangejaagd.
Het hof weegt voorts mee dat verdachte het feit van meet af aan heeft bekend te hebben gepleegd en spijt heeft betuigd bij het hof. Verdachte verklaart te hebben gehandeld in reactie op lang lopende racistische pesterijen door buurtbewoners, overigens zonder zich er degelijk van te hebben vergewist of het slachtoffer daarbij ook betrokken is geweest.
Het hof stelt vast dat verdachte niet eerder en ook niet sinds het onderhavige feit met politie en justitie in aanraking is geweest. Daarmee lijkt dit ernstige feit een incident te zijn geweest.
Het hof neemt als vertrekpunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld één of meer kopsto(o)t(en) en/of schoppen/trappen tegen het hoofd. Dat betekent in het onderhavige geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Gelet op het gegeven dat het hier gaat om een poging tot zware mishandeling, is het uitgangspunt dienaangaande een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. In de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, ziet het hof evenwel aanleiding in strafmatigende zin hiervan af te wijken.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat verdachte op dit moment de Hbo-opleiding bouwkunde volgt aan de [school] te [plaats2] , daarnaast een parttime bijbaan heeft als reparateur van mobiele telefoons, bij zijn broer in [plaats2] woont en geen schulden heeft.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke taakstraf vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane delict passend en geboden is. Verdachte dient doordrongen te zijn van het gegeven dat hij een zeer ernstig feit heeft begaan waarvoor doorgaans zware straffen worden opgelegd. De straf die het hof verdachte oplegt doet recht aan de aard en ernst van het feit en weerspiegelt eveneens de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof koppelt aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd voor de duur van drie jaren. Hierin dient verdachte te laten zien dat het inderdaad om een incident gaat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 853,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Ditmaal is deze vordering verhoogd tot een bedrag van
€ 1.576,10.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 853,04. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de benadeelde partij binnen de strafrechtelijke procedure niet is gerechtigd om haar vordering in hoger beroep te verhogen ten opzichte van haar oorspronkelijke vordering. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende. De benadeelde partij heeft verzocht om de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 1.576,10 waarmee zij verzoekt om de aanvullende door haar in het geding gebrachte schade op deze wijze door verdachte te doen vergoeden.
Het hof wijst het verzoek tot vergoeding van deze aanvullende schade middels de schadevergoedingsmaatregel af wegens onvoldoende onderbouwing van het causaal verband tussen de geleden schade en het handelen van verdachte. Er blijkt niet uit een geneeskundige verklaring of een soortgelijk bescheid dat de kosten noodzakelijkerwijs zijn gemaakt door de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde feit.
Derhalve zal het hof om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen tot een bedrag van € 853,04 vermeerderd met de wettelijke rente.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 853,04 (achthonderddrieënvijftig euro en vier cent) bestaande uit € 103,04 (honderddrie euro en vier cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 853,04 (achthonderddrieënvijftig euro en vier cent) bestaande uit € 103,04 (honderddrie euro en vier cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 april 2019.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 8 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2019093431, gesloten en getekend op 18 juni 2019 door [verbalisant] , hoofdagent van politie-eenheid Noord-Nederland.