ECLI:NL:GHARL:2021:2158

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
21-005484-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking, gepleegd tussen 4 april 2019 en 15 mei 2019. De verdachte, werkzaam als postbezorger, had zich meermalen mobiele telefoons toegeëigend die hij uit hoofde van zijn functie onder zich had. De politierechter had eerder een taakstraf van 70 uren opgelegd en de vordering van de benadeelde partij, een B.V., tot schadevergoeding van € 742,65 toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering en dat de vordering van de benadeelde partij terecht was toegewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren en de schadevergoeding aan de benadeelde partij werd bevestigd, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten, en oordeelde dat een onvoorwaardelijke taakstraf passend was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005484-19
Uitspraak d.d.: 8 maart 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2019 met parketnummer 16-169173-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 70 uren en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] B.V. tot een bedrag van € 742,65 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. TH.H. Meeuwis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte op 17 oktober 2019 veroordeeld ter zake van verduistering in dienstbetrekking tot een taakstraf voor de duur van 70 uren en heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] B.V. toegewezen tot een bedrag van € 742,65 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 april 2019 tot en met 15 mei 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een mobiele telefoon (te weten een Apple iPhone 8 Plus 64 GB en/of een Apple iPhone 8 64 GB en/of een Samsung S9), in elk geval (telkens) enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam1] en/of [naam2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als postbezorger van [naam1] of chauffeur van [naam1] of medewerker van [naam1] , elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in aanvulling daarop het volgende.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij de telefoon op het adres [adres1] te [plaats1] heeft afgeleverd en dat daarvoor door de geadresseerde is getekend, niet aannemelijk is in het licht van de namens [naam1] gedane aangifte. Uit de aangifte volgt dat de geadresseerde niets heeft ontvangen en evenmin de voor ontvangst geplaatste handtekening heeft herkend. Het hof hecht in dit verband waarde aan de mededeling dat de geadresseerde bij de verzender te boek staat als een betrouwbare klant, welke heeft voldaan aan de bij de verzender gehanteerde ‘interne security controles.’
Evenmin acht het hof aannemelijk dat de twee niet-afgeleverde telefoons, naar verdachte op enig moment heeft gesuggereerd, uit de bestelbus zouden kunnen zijn gevallen, dan wel, terwijl hij een bezorging uitvoerde, uit de door hem niet afgesloten bestelbus zouden kunnen zijn gestolen. Dit alternatieve scenario vindt geen steun in de overige stukken in het dossier en heeft verdachte overigens ook op geen enkele manier concreet nader feitelijk onderbouwd. Bij deze stand van zaken kan het naar het oordeel van het hof – gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien – niet anders kan zijn dan dat verdachte telkens deze telefoons, die hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als bezorger voor [naam1] onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2019156672, gesloten en getekend op 17 juli 2019 door [verbalisant1] , BOA domein generieke opsporing van politie-eenheid Midden-Nederland.
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting van de meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland d.d. 17 oktober 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik heb de pakketjes in mijn bus geladen. De pakketjes worden aangeleverd via een band, ik haal ze daarvan af, scan ze en leg ze dan in mijn bus. Vervolgens ga ik rijden. Er zijn geen aanwijzingen dat de pakketjes uit de bus gestolen zijn. Het klopt dat ik eerder heb verklaard dat ik niet kan zien wat er in de pakketjes zit, maar ik kan wel voelen of er een telefoon in zit.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 29 mei 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [naam3] , opgenomen op pagina’s 10 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Pleegperiode: Tussen donderdag 4 april 2019 en woensdag 15 mei 2019.
Uit een ingesteld onderzoek is gebleken dat tussen vermelde tijdstippen is gebleken dat een chauffeur [verdachte] , werkzaam voor [naam4] koeriersdiensten in [plaats2] meerdere zendingen met mobiele telefoons niet had afgeleverd. Deze zendingen waren voor drie verschillende klanten bestemd. Eén (1) zending was ingescand als afgeleverd, maar de ontvanger gaf aan niets te hebben ontvangen en de geplaatste handtekening niet te herkennen. Van de andere 2 zendingen verklaart de chauffeur niets ontvangen te hebben, terwijl uit interne camerabeelden van [naam1] bleek dat de goederen wel door de chauffeur van de band gepakt en meegenomen zijn.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een aangifte van [naam3] namens [naam1] d.d. 27 mei 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [naam3] , investigator werkzaam bij [naam1] , afdeling Security, opgenomen op pagina’s 12 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Uit de gegevens van Track & Trace bleek dat de vermiste zendingen [nummer1] en [nummer2] gesorteerd waren in de route [route] op respectievelijk 04 april 2019 en 18 april 2019. Het gebruikte medewerkersnummer op deze data op de uitgereikte zendingen in de route [route] betrof [nummer3] . Dit persoonlijke medewerkersnummer stond in de administratie van [naam1] geregistreerd op naam van
[verdachte] , werkzaam voor [naam4] Koeriersdiensten, [adres2] , [plaats2] .
[nummer1] : Apple iPhone 8 Plus 64GB Black € 590,04
[nummer2] : Apple iPhone 8 64GB Black € 593,00
[nummer4] : Samsung S9 paars € 494,00
Totale waarde : € 1.677,04
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van beeldonderzoek van [naam1] Security d.d. 15 mei 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [naam3] , opgenomen op pagina’s 50 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Datum op camerabeelden: 18 april 2019
Uit het beeldonderzoek is gebleken dat de zending van [benadeelde partij] / [naam2] herkenbaar van afvoerband 50 afkomt. Aan de hand van de herkenbaarheid van de zendingen van [benadeelde partij] / [naam2] en de Track & Trace gegevens van deze zending kan met zekerheid worden gesteld dat dit het later vermiste pakket betreft. De zending wordt door de persoon welke aan het laden is bij dock 50 van de afvoerband gepakt en in de laadruimte van de auto gebracht. Deze persoon die de zending in de laadruimte brengt, vertrekt alleen vanaf het NLI [plaats2] in zijn bus.
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verslag van beeldonderzoek van [naam1] Security d.d. 21 mei 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van [naam3] , opgenomen op pagina’s 52 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Datum op camerabeelden: 15 mei 2019
Uit het beeldonderzoek is gebleken dat de zending van [naam7] van afvoerband 51 afkomt. Aan de hand van de herkenbaarheid van de zendingen van [naam7] en de Track & Trace gegevens van deze zending kan met zekerheid worden gesteld dat dit het later vermiste pakket betreft. De zending wordt door de persoon welke aan het laden is bij dock 51 van de afvoerband gepakt en in de laadruimte van de auto gebracht. Deze persoon vertrekt alleen vanaf het NLI [plaats2] in zijn bus. Deze persoon wordt herkend als dezelfde persoon bij het eerder ingestelde beeldonderzoek naar de vermissing van de [benadeelde partij] / [naam2] zending in de route [route] .
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een interview van verdachte [verdachte] met bijlagen d.d. 17 mei 2019, opgemaakt door [naam3] en [naam5] , voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als verklaring van verdachte [verdachte] , opgenomen op pagina’s 55 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
[nummer1]
V: Bezorgt u pakketten in [plaats1] ?
A: Nu niet meer. Wel gedaan en rondom.
V: Welke periode was dit dat u daar bezorgde?
A: Van maart tot vorige week. In 2018 ook.
V: Zit het adres [adres1] in [plaats1] in uw route?
A: Ja.
V: Kunt u zich herinneren of nakijken of u gewerkt heeft op donderdag 04 april 2019?
A: Ja, ik werkte van dinsdag t/m zaterdag. Dat moet dan wel. Ik zie in mijn telefoon dat ik gewerkt heb.
V: De geadresseerde, [naam6] , heeft aangegeven deze handtekening niet te herkennen en ook niet geplaatst te hebben. Hoe kan het dat de geadresseerde deze handtekening niet herkent?
A: Ja, daarom dat zei zij ook tegen mij. Daarom ben ik langs de buren gegaan. Maar daaruit bleek niet dat deze de zending hadden of de handtekening [hadden] gezet.
V: Deze handtekening is ook niet bekend bij buren of vanuit eerdere afleveringen op het adres van deze geadresseerde. Kunt u dit verklaren?
A: Dat is een goeie.
V: Zowel binnen [naam1] als [naam2] zijn geen handtekeningen bekend geworden welke lijken of overeenkomen op het adres [adres1] in [plaats1] .
V: Bij de verzender van deze zending, [naam2] , staat deze geadresseerde bekend als een betrouwbare klant welke heeft voldaan aan hun interne security controles. Of te wel zij hebben geen enkele reden om aan te nemen dat deze klant liegt over het feit dat de zending niet door haar ontvangen is.
[nummer2]
V: Heeft u gewerkt op donderdag 18 april 2019?
A: Ik zie in mijn telefoon dat ik die dag gewerkt heb.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van 4 april 2019 tot en met 15 mei 2019 te Nederland, telkens opzettelijk mobiele telefoons te weten een Apple iPhone 8 Plus 64 GB, een Apple iPhone 8 64 GB en een Samsung S9, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte telkens uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als postbezorger van [naam1] , onder zich had telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van 4 april 2019 tot en met 15 mei 2019 telkens schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking als postbezorger. De verduisterde goederen betreffen drie dure mobiele telefoons. Door zo te handelen heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [naam2] en [naam7] , maar ook overlast bezorgd bij deze bedrijven en de ontvangers van de telefoons. Tevens heeft verdachte door te handelen in dienstbetrekking het vertrouwen van zijn werkgever in hem geschaad.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk een taakstraf en een geldboete heeft opgelegd gekregen voor vermogensdelicten.
Het hof neemt als vertrekpunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot fraude, waaronder tevens verduistering wordt begrepen. Dat betekent in het onderhavige geval een gevangenisstraf voor de duur van een week tot twee maanden dan wel een taakstraf van vergelijkbare duur.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat verdachte in het kader van een uitzendcontract werkt bij [naam8] te [plaats2] als heftruckchauffeur en vanwege een korte periode van werkloosheid een schuld heeft opgebouwd.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan – niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke geldboete dan wel een voorwaardelijke taakstraf. Oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van nader te noemen duur acht het hof passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] B.V. (voorheen [naam2] ) tav [naam9]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 742,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 742,65. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] B.V. (voorheen [naam2] ) tav [naam9]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] B.V. (voorheen [naam2] ) tav [naam9] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 742,65 (zevenhonderdtweeënveertig euro en vijfenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] B.V. (voorheen [naam2] ) tav [naam9] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 742,65 (zevenhonderdtweeënveertig euro en vijfenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 april 2019.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 8 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.