ECLI:NL:GHARL:2021:2133

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
21-006726-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de betrokkene, geboren in 1992, werd beschuldigd van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De politierechter had eerder een verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd van € 7.500,-. Het gerechtshof heeft het hoger beroep van de betrokkene behandeld op 19 februari 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman van de betrokkene, mr. A.A.T.X. Vonken.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten van zijn handelen, en heeft dit voordeel geschat op € 8.797,24. De verdediging voerde aan dat de verdiencapaciteit van de betrokkene nihil was, maar het hof oordeelde dat, gezien de jonge leeftijd van de betrokkene, het redelijkerwijs te verwachten was dat hij in de toekomst in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 7.297,24, en heeft de eerdere beslissing van de politierechter vernietigd.

De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd vastgesteld op 145 dagen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. M. Aksu als voorzitter, en is op 5 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006726-18
Uitspraak d.d.: 5 maart 2021
Tegenspraak
Ontnemingszaak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 november
2018 met het parketnummer 18-211401-16 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, inzake

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: de betrokkene.

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 19 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof de beslissing van de politierechter zal vernietigen en het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, alsmede diens terugbetalingsverplichting zal vaststellen op een bedrag van € 8.797,24.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens de betrokkene door zijn raadsman, mr. A.A.T.X. Vonken, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

De beslissing waartegen het hoger beroep is gericht

Bij de hierboven genoemde beslissing, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter aan de betrokkene opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 7.500,-, ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het gerechtshof verenigt zich niet met die beslissing zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Beoordeling

Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 8.797,24 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van
28 november 2018 (parketnummer 18-211401-16) veroordeeld tot straf ter zake van hennepteelt.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de betrokkene uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het gerechtshof de schatting van dat voordeel - conform de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelichte wijze van berekening van dat voordeel door de verdediging, op basis van de verklaring van de betrokkene daarover bij de politie inhoudende dat de totale opbrengst van de oogsten tussen de 12.000 en 15.000 euro bedroeg (= +/- 13.500) - op een bedrag van (13.500 minus 4603,04 en 1599,72 euro aan kosten =) € 7.297,24.
De verplichting tot betaling aan de Staat
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdiencapaciteit van de betrokkene nihil is en heeft op grond daarvan bepleit dat diens terugbetalings-verplichting op nihil zal worden gesteld, dan wel aanzienlijk zal worden gematigd.
Ter onderbouwing van dit draagkrachtverweer zijn door de verdediging schriftelijke stukken over de draagkracht van de betrokkene aan het gerechtshof overhandigd.
Het gerechtshof gaat er echter op grond van de jonge leeftijd van de betrokkene en diens op basis daarvan veronderstelde mate van verdiencapaciteit - ondanks zijn huidige cocaïneverslaving - vanuit dat redelijkerwijs te verwachten is dat de betrokkene in de toekomst in staat zal zijn om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen.
Op grond daarvan zal het gerechtshof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

Het gerechtshof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Dit wettelijk voorschrift is toegepast zoals het gold ten tijde van de procedure.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
7.297,24 (zevenduizend tweehonderdzevenennegentig euro en vierentwintig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 7.297,24 (zevenduizend tweehonderdzevenennegentig euro en vierentwintig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 145 dagen.
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 5 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Aksu is buiten staat dit arrest te ondertekenen.