In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de betrokkene, geboren in 1992, werd beschuldigd van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De politierechter had eerder een verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd van € 7.500,-. Het gerechtshof heeft het hoger beroep van de betrokkene behandeld op 19 februari 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman van de betrokkene, mr. A.A.T.X. Vonken.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten van zijn handelen, en heeft dit voordeel geschat op € 8.797,24. De verdediging voerde aan dat de verdiencapaciteit van de betrokkene nihil was, maar het hof oordeelde dat, gezien de jonge leeftijd van de betrokkene, het redelijkerwijs te verwachten was dat hij in de toekomst in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 7.297,24, en heeft de eerdere beslissing van de politierechter vernietigd.
De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd vastgesteld op 145 dagen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. M. Aksu als voorzitter, en is op 5 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.