ECLI:NL:GHARL:2021:2131

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
21-006793-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit met betrekking tot medeplichtigheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft vastgesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerij, aangezien de politie geen nader onderzoek heeft verricht naar andere mogelijke betrokkenen. De verdachte had aangeboden zijn bankgegevens en mobiele telefoon te laten onderzoeken, maar dit aanbod werd niet opgevolgd. Het hof heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.

Wel heeft het hof bewezen verklaard dat de verdachte medeplichtig was aan de hennepteelt door onbekend gebleven personen, omdat hij hen gelegenheid en middelen had verschaft door een pand ter beschikking te stellen voor de teelt van hennepplanten. De verdachte is strafbaar bevonden, maar er zijn geen omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten. Het hof heeft een taakstraf van zestig uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De beslissing is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aard van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006793-17
Uitspraak d.d.: 5 maart 2021
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 1 december 2017 met het parketnummer 18-114322-17 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 19 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof de verdachte zal vrijspreken ter zake van de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde feiten en de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair aan hem ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J. Vlug, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte ter zake van de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door zestig dagen hechtenis.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 2 februari 2017, te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 384, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 november
2016 tot en met 2 februari 2017, te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) met elkaar, althans één van hen, opzettelijk hebben/heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben/heeft gehad in een pand aan de [adres] , ongeveer 384, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte toen en daar in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 2 februari 2017, te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer hoeveelheden elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam] N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders die/dat weg te nemen hoeveelheid/hoeveelheden elektriciteit onder zijn/hun bereik hebben/heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of een valse sleutel.

Vrijspraak van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten

Het gerechtshof acht - evenals de advocaat-generaal en de verdediging - niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het gerechtshof baseert deze beslissing op dezelfde gronden als de gronden die hiertoe door de advocaat-generaal zijn aangevoerd. Kort en krachtig: door de politie is - ondanks het aantreffen en veiligstellen van sporen in de hennepkwekerij en ondanks het aanbod van de verdachte tot het onderzoeken van zijn bankgegevens en gegevens in zijn mobiele telefoon - geen nader onderzoek verricht naar de mogelijke betrokkenheid bij de hennepkwekerij van anderen dan de verdachte. Uitgegaan dient daarom te worden van hetgeen de verdachte - bij de politie, bij de politierechter en ook ter terechtzitting in hoger beroep - heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij, te weten als medeplichtige.
Daarnaast ontbreekt enige concrete redengevende aanwijzing voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij, mede ten gevolge van het ontbreken van enig nader onderzoek daarnaar door de politie, zoals hierboven bedoeld.
Dit dient te leiden tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde (mede)plegen van het Opiumwetdelict en van de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit.

Bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1 subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 1 november
2016 tot en met 2 februari 2017 te [plaats] opzettelijk hebben geteeld, in een pand aan de [adres] , 384 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan/tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit en de omstandigheden waaronder dit strafbare feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte - puur voor het geldelijk gewin - zijn woning ter beschikking heeft gesteld voor het gebruik als hennepkwekerij. Hennep is een stof die - éénmaal in het maatschappelijk verkeer gebracht - schadelijk kan zijn voor de gebruikers daarvan. Het gebruik van de op lijst II van de Opiumwet voorkomende middelen - de hennepproducten - brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving. De verdachte heeft daaraan door zijn handelen als medeplichtige bijgedragen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 januari 2021, waaruit blijkt dat hij nimmer is veroordeeld ter zake van het plegen van enig strafbaar feit;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Gelet op al het bovenstaande acht het gerechtshof uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding passend en geboden de oplegging van een taakstraf voor de duur van zestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis.
Gelet op deze (beperkte) duur van de taakstraf is er - gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad daarover - geen aanleiding voor het gerechtshof over te gaan tot de door de verdediging bepleite verlaging van de duur van de taakstraf op grond van de overschrijding van de redelijke termijn die zich heeft voorgedaan in de fase van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep. In de aan deze strafzaak verwante ontnemingszaak zal wél rekening worden gehouden met deze overschrijding van de redelijke termijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen
22c, 22d en 48 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 5 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Aksu is buiten staat dit arrest te ondertekenen.