ECLI:NL:GHARL:2021:2118

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
200.283.464
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de zorg- en opvoedingstaken regeling voor minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Gelderland van 10 augustus 2020 aangevochten, waarin een regeling was vastgesteld voor de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige. De vader, die ook betrokken was bij de procedure, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om aanpassing van de zorgregeling. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder en vader bijgestaan werden door hun advocaten, en de GI vertegenwoordigd was door een jeugdbeschermer en een gedragsdeskundige. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en vader gezamenlijk het gezag uitoefenen over de minderjarige, die onder toezicht staat van de GI. De moeder heeft aangevoerd dat de zorgregeling niet voldoet aan de behoeften van de minderjarige, die verstandelijk beperkt is. De GI heeft echter betoogd dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is en dat de moeder de regeling niet naleeft. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.283.464
(zaaknummer rechtbank Gelderland 371523)
beschikking van 4 maart 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. J.L. Zegelink te Elst, gemeente Overbetuwe,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. Simo te Culemborg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 september 2020;
  • het verweerschrift van de GI;
  • het verweerschrift van de vader tevens houdende incidenteel hoger beroep alsmede zelfstandig verzoek met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de moeder, tevens verweerschrift tegen zelfstandig verzoek en reactie op verweerschriften GI en de vader met producties;
  • een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 30 november 2020;
  • een journaalbericht van mr. Simo van 15 januari 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Zegelink van 26 januari 2021 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 januari 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • namens de GI: [C] (jeugdbeschermer) en [D] (gedragsdeskundige);
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Namens de raad is, met bericht vooraf, niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren te [E] [in] 2012, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van 7 januari 2019 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is inmiddels verlengd tot 7 januari 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder voor [de minderjarige] .
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking is als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [de minderjarige] een keer in de twee weken op vrijdagmiddag na schooltijd naar de vader gaat en op zondagmiddag door de vader wordt teruggebracht naar de moeder, waarbij de haal- en brengtijden onder regie van de GI zullen worden vastgesteld.
Tijdens de schoolvakanties wordt er gestart met een uitbreiding van twee overnachtingen bij de vader, waarbij de GI de regie krijgt om in het belang van [de minderjarige] toe te werken naar uitbreiding en te onderzoeken of ernaar toegewerkt kan worden dat [de minderjarige] de helft van de schoolvakanties bij de vader kan verblijven.
Ziekte van [de minderjarige] kan geen reden zijn de zorgregeling af te zeggen. Pas als een arts vaststelt dat [de minderjarige] zo ziek is dat ze niet het huis uit mag, kan van afzeggen sprake zijn.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te beslissen, rekening houdend met haar grieven, kosten rechtens.
4.3
De GI heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader heeft verweer gevoerd en op zijn beurt incidenteel hoger beroep ingesteld en een zelfstandig verzoek gedaan. Hij verzoekt het hof de moeder in haar verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de haal- en brengtijden onder regie van de GI zullen worden vastgesteld en, voor zover mogelijk, te bepalen:
  • dat [de minderjarige] gedurende de reguliere contactmomenten van vrijdag vanuit school tot zondag 17.00 uur bij de vader zal verblijven en
  • indien de moeder – na betekening van de beschikking – de reguliere regeling als de vast te stellen vakantieregeling door de GI niet nakomt, zij een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag aan de vader verschuldigd is,
kosten rechtens.
4.5
De moeder heeft verweer gevoerd in het incidenteel hoger beroep. Zij verzoekt (het hof begrijpt:) de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in het incidentele hoger beroep en in het zelfstandige verzoek dan wel die verzoeken af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader formuleert in zijn verweerschrift in hoger beroep als incidenteel hoger beroep/zelfstandig verzoek te bepalen dat [de minderjarige] vrijdagmiddag direct uit school bij hem kan komen in plaats van vanaf 16.30 uur alsmede om aan de moeder een dwangsom op te leggen. Het hof zal deze verzoeken van de vader, gelet op het bepaalde in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, afwijzen. Het inleidend verzoek aan de rechtbank was afkomstig van de GI en de vader heeft in die procedure geen zelfstandig verzoek gedaan, als gevolg waarvan deze verzoeken niet voor het eerst in hoger beroep kunnen worden gedaan.
5.2
Het hof slaat geen acht op het verweerschrift van de moeder in het incidenteel hoger beroep voor zover de moeder daarin tevens reageert op de door de GI en de vader ingediende verweerschriften. De moeder neemt op die manier een extra termijn, hetgeen in het kader van de zogenoemde tweeconclusieregel niet is toegestaan.
5.3
Op grond van artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.4
De moeder stelt dat de vastgestelde zorgregeling niet voldoet aan de voor [de minderjarige] belangrijke beginselen van rust en regelmaat. Volgens de moeder wordt onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheid dat [de minderjarige] verstandelijk beperkt is en moeite heeft met wisselingen en met het feit dat haar ouders qua opvoeding niet op één lijn zitten en gebrekkig met elkaar communiceren. Het vroege tijdstip waarop de vader [de minderjarige] op vrijdag ophaalt voor een omgangsweekend, alsmede de aanwezigheid van de vriendin van de vader en haar kinderen brengen onrust voor [de minderjarige] . Een omgangsweekend bij de vader van zaterdag 10.00 uur tot zondag 16.00 uur zou beter zijn.
Als [de minderjarige] zich niet lekker voelt of ziek is, blijft zij het liefst bij de moeder. De huisarts geeft daarvoor geen medische verklaring af.
5.5
De GI stelt dat de moeder de in de bestreden beschikking vastgestelde regeling niet is nagekomen en dat uiteindelijk een schriftelijke aanwijzing nodig was. Bij beschikking van 19 oktober 2020, hersteld bij beschikking van 2 november 2020, heeft de rechtbank de schriftelijke aanwijzing van de GI van 21 augustus 2020 bekrachtigd en aan de moeder een dwangsom opgelegd met als doel dat de moeder de zorgregeling zal naleven.
De GI is van mening dat [de minderjarige] , die mogelijk moe is na een schoolweek, ook bij de vader kan uitrusten. Een volledig weekend bij de vader, zoals in de bestreden beschikking bepaald, geeft haar, mede gelet op haar verstandelijke beperking, juist rust. Ook ziekte van [de minderjarige] is in beginsel geen reden om een omgangsweekend bij de vader af te zeggen.
Het gaat goed met [de minderjarige] , die geniet van de contactmomenten met de vader. Het feit dat de moeder [de minderjarige] geen toestemming lijkt te kunnen geven voor het verblijf bij de vader is niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] krijgt van de moeder onvoldoende ruimte om een positieve band met de vader op te bouwen.
De GI acht de door de rechtbank vastgestelde regeling noodzakelijk in het belang van [de minderjarige] .
5.6
De vader stelt dat de huidige weekendregeling, die minder overdrachtsmomenten heeft dan de vorige, in het belang van [de minderjarige] is. [de minderjarige] geniet van het contact met de vader. De omgang levert, anders dan de moeder stelt, geen zware belasting op voor [de minderjarige] . Ook de aanwezigheid van de vriendin van de vader, met wie de vader overigens niet samenwoont, vormt geen belemmering voor het contact tussen [de minderjarige] en de vader. Ziekte van [de minderjarige] is geen reden om de omgang af te zeggen.
Uitbreiding van de contactregeling, onder regie van de GI, is in het belang van [de minderjarige] en met haar belangen wordt zeker rekening gehouden. [de minderjarige] reageert goed op de uitbreiding. Er is sprake van een vertrouwensband tussen de vader en [de minderjarige] . De huidige regeling moet worden gehandhaafd, aldus de vader.
5.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken. De moeder vertoont weerstand tegen de omgang van [de minderjarige] met de vader. [de minderjarige] voelt deze weerstand van de moeder en de spanningen die daardoor tussen haar ouders ontstaan, waarmee een loyaliteitsprobleem voor [de minderjarige] dreigt. Bij een in 2019 verricht onderzoek door [F] (Praktijk voor Gezondheidszorg & Neuropsychologie) en ook overigens is niet gebleken van een contra-indicatie voor de omgang tussen de vader en [de minderjarige] . Uit genoemd onderzoek kwam naar voren dat – met name gelet op de verstandelijke beperking van [de minderjarige] – een langere, aaneengesloten omgangsperiode met overnachting bij de vader met zo weinig mogelijk wisselmomenten juist in het belang van [de minderjarige] is. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen van gescheiden ouders vaak geconfronteerd worden met de verschillende opvoedingsstijlen van hun ouders. Dat de gezondheid of de veiligheid van [de minderjarige] tijdens haar verblijf bij de vader – zoals de moeder stelt – wordt bedreigd is echter niet gebleken. Voorts is, na een door de GI verricht antecedentenonderzoek, niet naar voren gekomen dat de aanwezigheid van de nieuwe partner van de vader voor [de minderjarige] een belemmerende factor voor de omgang is. Het gaat goed met [de minderjarige] en zij geniet van de contactmomenten met de vader. Op grond van al het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is, waarbij ook het hof ziekte van [de minderjarige] geen reden vindt om de omgang af te zeggen. Het hof verwacht van de moeder dat zij [de minderjarige] niet (verbaal of non-verbaal) belast met haar weerstand tegen de vader en dat zij [de minderjarige] toestemming geeft om onbevangen contact met de vader te hebben. In tegenstelling tot de samenwerking tussen de vader en de GI, die goed verloopt, verloopt het contact tussen de moeder en de GI moeizaam. De moeder, die erover klaagt dat zij en [de minderjarige] niet worden gehoord door de GI, wenst enkel via de mail met de GI te corresponderen. Ook de bereidheid van de moeder om aan een betere communicatie met de GI te werken zal ten goede komen aan het welzijn van [de minderjarige] , van wie het belang voorop dient te worden gesteld.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en de overige verzoeken afwijzen.
6.2
Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
10 augustus 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, R.A. Eskes en A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 4 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.