ECLI:NL:GHARL:2021:2082

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
21-002864-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige werkneemster en schennis van de eerbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige werkneemster, geboren in 1999, en schennis van de eerbaarheid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige bediende, waaronder het geven van een zoen en een zuigzoen. Daarnaast heeft hij zijn ontblote geslachtsdeel aan haar getoond in een niet-openbare ruimte van zijn restaurant. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een taakstraf van 180 uren opgelegd, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaren. De benadeelde partij heeft recht op schadevergoeding van € 1.000,-, die door het hof is toegewezen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002864-17
Uitspraak d.d.: 4 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2017 met parketnummer 18-730332-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G.J.P.M. Grijmans, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, (telkens) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid (telkens) zijn minderjarige bediende of ondergeschikte [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] 1999, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, een en ander (telkens) hierin bestaande, dat verdachte onverwachts en ontuchtig
- de (boven)benen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de armen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de borsten van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de billen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- die [benadeelde partij] een (tong)zoen heeft gegeven en/of
- die [benadeelde partij] een zuigzoen heeft gegeven;
1.
subsidiair
hij -als werkgever van na te noemen minderjarige- op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige bediende of ondergeschikte [benadeelde partij] , geboren [geboortedatum] 1999, bestaande die ontucht (telkens) hierin dat verdachte
- de (boven)benen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de armen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de borsten van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de billen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- die [benadeelde partij] een (tong)zoen heeft gegeven en/of
- die [benadeelde partij] een zuigzoen heeft gegeven;
1. meer subsidiair
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, (telkens) door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding zijn minderjarige bediende of ondergeschikte [benadeelde partij] , geboren op [geboortedatum] 1999, van wie verdachte (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, (telkens) opzettelijk heeft bewogen tot het dulden van ontuchtige handelingen van verdachte, een en ander (telkens) hierin bestaande dat verdachte in zijn kwaliteit/functie van werkgever van die [benadeelde partij]
- de (boven)benen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de armen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de borsten van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- de billen van die [benadeelde partij] heeft betast en/of
- die [benadeelde partij] een (tong)zoen heeft gegeven en/of
- die [benadeelde partij] een zuigzoen heeft gegeven;
2.
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten een ruimte in een door verdachte geëxploiteerd restaurant, terwijl [benadeelde partij] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zijn ontblote penis aan die [benadeelde partij] te laten zien.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit
Onder 1 subsidiair is tenlastegelegd dat verdachte in de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de toen 16-jarige [benadeelde partij] , die in voormelde periode als bijbaantje in de bediening van het restaurant van verdachte werkte. Verdachte ontkent hetgeen hem ten laste is gelegd. Hij is op de betreffende momenten wel bij [benadeelde partij] in de buurt geweest maar ontkent dat er iets ontuchtigs is voorgevallen en dat hij zijn ontblote penis aan haar heeft getoond.
Vooropgesteld dient te worden dat, volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze ‘unus testis, nullus testis’-bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid Sv is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hiervoor bedoelde wettelijke voorschrift leidt ertoe dat – in een geval als het onderhavige, waarin de verklaringen van [benadeelde partij] en die van verdachte tegenover elkaar staan – de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde partij] dient te beoordelen en daarnaast dient te bepalen of voor die verklaringen voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. Ten aanzien van de vraag naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde partij] stelt het hof voorop dat zij gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd die op hoofdlijnen consistent zijn. De kern van de aan verdachte verweten gedragingen, zoals uit haar verklaringen blijkt, ligt in een tweetal momenten waarop [benadeelde partij] door verdachte benaderd zou zijn en waarover zij verhaalt, tijdens een autorit van [plaats2] naar [plaats1] en op een avond in het restaurant. Het hof ziet geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen. De juistheid van de kern van de tenlastelegging dient evenwel niet alleen uit de – in beginsel door het hof betrouwbaar bevonden – verklaringen van [benadeelde partij] te volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
Toepassing van het bovenstaande op deze zaak leidt, ten aanzien van de tenlastegelegde gedragingen zoals die zijn weergegeven in de eerste vier gedachtestreepjes, tot het volgende oordeel. Bij zedenzaken gaat het niet zelden om een aangifte, waar tegenover een ontkennende verklaring van de verdachte staat. Kenmerkend voor zedenzaken is voorts dat er geen directe getuigen zijn en vaak ook geen ander bewijs, zoals bijvoorbeeld forensisch bewijs.
Vorenstaande geldt ook ten aanzien van de eerste vier gedachtestreepjes in de tenlastelegging. Het hof is van oordeel dat de verklaring van [benadeelde partij] in dit opzicht onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Wegens ontoereikend steunbewijs spreekt het hof verdachte dan ook vrij van de gedragingen zoals weergegeven in de eerste vier gedachtestreepjes.
Ten aanzien van de gedragingen zoals die zijn tenlastegelegd in de onderste twee gedachtestreepjes is dit anders, nu het hof oordeelt dat de betrouwbaar geachte verklaring(en) van [benadeelde partij] hieromtrent worden ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige1] en door de verklaring van verdachte. Uit de verklaring van aangeefster [benadeelde partij] blijkt dat verdachte haar meermalen probeerde te zoenen in april 2015 in een auto onderweg van [plaats2] naar [plaats1] . Verdachte heeft zelf verklaard dat hij met aangeefster, getuige [getuige1] en [getuige2] naar een restaurant in [plaats2] is gegaan, dat zij samen terug zijn gereden naar [plaats1] en dat verdachte samen met aangeefster achter in de auto zat. Getuige [getuige1] heeft verklaard dat zij hoorde dat verdachte aangeefster kusjes gaf tijdens bedoelde autorit. Getuige [getuige1] is bij de raadsheer-commissaris in februari 2019 nogmaals gehoord, waarbij zij aangeeft zich de kus-geluiden niet meer te kunnen herinneren. Naar het oordeel van het hof doet dit, mede gezien het tijdsverloop, niet af aan de eerdere verklaring van [getuige1] , afgelegd in juli 2015, derhalve kort na de tenlastegelegde feiten. Het hof ziet geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen. Dat getuige [getuige2] anders heeft verklaard, doet hieraan niet af, onder meer nu de verklaring dat [getuige2] niets gezien heeft, niet betekent dat er niets is gebeurd. De verklaring van [getuige2] dat hij verdachte zag slapen in de auto, had bovendien niet betrekking op de gehele autorit maar slechts een deel daarvan.
Met betrekking tot het laatste gedachtestreepje, betreffende de zuigzoen in het restaurant van verdachte te [plaats1] , overweegt het hof dat uit zowel de verklaring van aangeefster [benadeelde partij] als uit de verklaring van verdachte blijkt dat verdachte aangeefster in de nek heeft gezoend. Aangeefster heeft verklaard dat zij in het restaurant van verdachte aanwezig was om cadeautjes in te pakken voor het feest van de baby van verdachte. Verdachte heeft aangeefster toen in haar hals en nek gezoend. Aangeefster heeft verklaard dat hierdoor een zuigzoen is ontstaan. Getuige [getuige3] heeft verklaard dat hij een zuigzoen in de nek van aangeefster zag en dat hij daar foto’s van heeft gemaakt. Deze foto’s bevinden zich in het dossier.
Gelet op de aard van de handeling is het hof van oordeel dat sprake is van ontucht. Deze handeling, waarbij een werkgever een minderjarige ondergeschikte een zuigzoen geeft, kan niet anders worden gezien dan als een handeling met een strekking van seksuele aard en in strijd met de sociaal-ethische norm.
Aangeefster was ten tijde van de ten laste gelegde handelingen minderjarig en als ondergeschikte van verdachte werkzaam in zijn restaurant. De seksuele handelingen van verdachte kunnen niet los worden gezien van zijn rol als werkgever. Er was sprake van een feitelijke gezagsverhouding. Aangeefster bevond zich als ondergeschikte tegenover de oudere verdachte in een afhankelijke situatie en heeft onvoldoende weerstand kunnen bieden aan het overwicht dat verdachte op haar had vanwege die afhankelijkheid.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat verdachte aangeefster een zoen en een zuigzoen heeft gegeven. Gelet op het voorgaande zal verdachte vrijgesproken worden van de overige in de tenlastelegging opgenomen gedragingen.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit
Ten aanzien van dit feit geldt hetzelfde als het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de ‘unus testis, nullus testis’-bepaling uit artikel 342, tweede lid Sv.
Het hof oordeelt ten aanzien van dit feit dat de betrouwbaar geachte verklaring(en) van [benadeelde partij] hieromtrent worden ondersteund door de verklaring van verdachte bij de politie, waarbij hij op meerdere moment in het verhoor heeft verklaard dat hij zijn penis uit zijn broek heeft gehaald ten overstaan van [benadeelde partij] . Hoewel het hof in het (tevens woordelijk uitgewerkte) verhoor van verdachte leest dat de politie op momenten verdachte op indringender wijze heeft bevraagd is dit naar het oordeel van het hof niet op zodanige wijze gebeurd dat verdachte niet naar waarheid heeft verklaard dan wel kon verklaren. In de voorhanden zijnde stukken zijn voorts geen objectieve aanwijzingen te vinden die de verklaring van verdachte zoals hij die ter zitting in hoger beroep heeft afgelegd – erop neerkomende dat hij ontkent zijn ontblote penis aan aangeefster te hebben laten zien, maar dat er hoogstens sprake zal zijn geweest van het “fatsoeneren” van zijn kruis – ondersteunen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.subsidiair
hij -als werkgever van na te noemen minderjarige- op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige bediende of ondergeschikte [benadeelde partij] , geboren [geboortedatum] 1999, bestaande die ontucht hierin dat verdachte - die [benadeelde partij] een zoen heeft gegeven en - die [benadeelde partij] een zuigzoen heeft gegeven.
2.
hij in de periode van 10 januari 2015 tot en met 18 mei 2015 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten een ruimte in een door verdachte geëxploiteerd restaurant, terwijl [benadeelde partij] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zijn ontblote penis aan die [benadeelde partij] te laten zien.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij haars ondanks tegenwoordig is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft ontucht gepleegd met een minderjarige ondergeschikte, zijnde een destijds 16-jarige werkneemster in zijn restaurant. Ook heeft hij aan diezelfde minderjarige ondergeschikte zijn ontblote geslachtsdeel getoond, hetgeen schennis van de eerbaarheid oplevert. Door aldus te handelen heeft verdachte geen oog gehad voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 januari 2021 blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het hof neemt voorts in grote mate in aanmerking het aanzienlijke tijdsverloop in onderhavige zaak. Mede gelet hierop acht het hof het thans opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun maar komt het tot het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof oplegging van een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Het voorwaardelijke deel van de straf dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom soortgelijke feiten te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof schat de hoogte van deze schade op € 1.000,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 239 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 subsidiair, 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 mei 2015.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. P.W.J. Sekeris en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 4 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.