In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2021, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige en de afwijzing van een verzoek tot omgang tussen de moeder en de minderjarige. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, is het niet eens met eerdere beslissingen van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De kinderrechter had op 13 oktober 2020 de omgang tussen de moeder en de minderjarige beperkt en op 3 november 2020 de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 20 november 2021. De moeder verzoekt het hof om deze beslissingen ongedaan te maken en de minderjarige weer bij haar te laten wonen, of in ieder geval een omgangsregeling vast te stellen.
De minderjarige, geboren in 2009, staat sinds 29 augustus 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Samen Veilig. De kinderrechter had eerder toestemming gegeven voor de uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin, wat sindsdien is verlengd. Het hof oordeelt dat het noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige dat hij bij de pleegouders blijft wonen, omdat de moeder niet in staat is om de benodigde structuur en zorg te bieden. De moeder heeft een lichte verstandelijke beperking, wat haar vermogen om voor de minderjarige te zorgen beïnvloedt.
Wat betreft de omgang, oordeelt het hof dat het in het belang van de minderjarige is om geen omgangsregeling vast te stellen, zolang de moeder niet bereid is om in gesprek te gaan met Samen Veilig. Het hof bekrachtigt de beslissingen van de kinderrechter en concludeert dat de minderjarige voorlopig bij de pleegouders moet blijven wonen, en dat er geen omgangsregeling kan worden vastgesteld totdat er duidelijke afspraken zijn gemaakt.