ECLI:NL:GHARL:2021:1947

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
200.285.672
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en afwijzing verzoek omgangsregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2021, gaat het om de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige en de afwijzing van een verzoek tot omgang tussen de moeder en de minderjarige. De moeder, die in hoger beroep is gegaan, is het niet eens met eerdere beslissingen van de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De kinderrechter had op 13 oktober 2020 de omgang tussen de moeder en de minderjarige beperkt en op 3 november 2020 de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 20 november 2021. De moeder verzoekt het hof om deze beslissingen ongedaan te maken en de minderjarige weer bij haar te laten wonen, of in ieder geval een omgangsregeling vast te stellen.

De minderjarige, geboren in 2009, staat sinds 29 augustus 2019 onder toezicht van de gecertificeerde instelling Samen Veilig. De kinderrechter had eerder toestemming gegeven voor de uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin, wat sindsdien is verlengd. Het hof oordeelt dat het noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige dat hij bij de pleegouders blijft wonen, omdat de moeder niet in staat is om de benodigde structuur en zorg te bieden. De moeder heeft een lichte verstandelijke beperking, wat haar vermogen om voor de minderjarige te zorgen beïnvloedt.

Wat betreft de omgang, oordeelt het hof dat het in het belang van de minderjarige is om geen omgangsregeling vast te stellen, zolang de moeder niet bereid is om in gesprek te gaan met Samen Veilig. Het hof bekrachtigt de beslissingen van de kinderrechter en concludeert dat de minderjarige voorlopig bij de pleegouders moet blijven wonen, en dat er geen omgangsregeling kan worden vastgesteld totdat er duidelijke afspraken zijn gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.285.672 en 200.286.267
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 504774 en 510593)
beschikking van 2 maart 2021
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Weldam te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: Samen Veilig.
In deze zaak zijn verder belanghebbenden:
de pleegouders van [de minderjarige],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Waar het over gaat

1.1
In deze beschikking gaat het over twee zaken, namelijk over de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] én over de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] . Over de uithuisplaatsing heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, beslist in de beschikking van 3 november 2020 (zaaknummer 510593). Over de omgang heeft de kinderrechter beslist in de beschikkingen van 22 juli 2020 en 13 oktober 2020 (zaaknummer 504774).
1.2
[de minderjarige] is geboren [in] 2009 in [B] en is de zoon van de moeder. De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
1.3
[de minderjarige] staat sinds 29 augustus 2019 onder toezicht van Samen Veilig.
1.4
De kinderrechter heeft Samen Veilig op 29 augustus 2019 een machtiging gegeven om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. Die machtiging is daarna steeds verlengd. [de minderjarige] woont sinds 2 september 2019 bij de pleegouders.
1.5
De moeder heeft de kinderrechter gevraagd om te bepalen dat [de minderjarige] ieder weekend van vrijdagavond tot zondagmiddag bij haar zal zijn, zonder dat daar een begeleider bij is. In de beschikking van 13 oktober 2020 heeft de kinderrechter dat afgewezen.
1.6
In de beschikking van 3 november 2020 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 20 november 2021.

2.De rechtszaak bij het hof

2.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 13 oktober 2020 over de omgang en met de beslissing van de kinderrechter over de uithuisplaatsing van 3 november 2020. Zij wil dat de kinderrechter die beslissingen ongedaan maakt en dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen. Als [de minderjarige] bij de pleegouders blijft wonen, wil de moeder dat het hof alsnog bepaalt dat [de minderjarige] elk weekend bij de moeder is.
2.2
Samen Veilig wil dat de beslissingen van 13 oktober 2020 en 3 november 2020 in stand blijven.
2.3
Het dossier van het hof bestaat uit:
  • het beroepschrift van de moeder over de omgang (door het hof ontvangen op 6 november 2020 en geregistreerd onder zaaknummer 200.285.672), met bijlagen;
  • het beroepschrift van de moeder over de uithuisplaatsing (door het hof ontvangen op 27 november 2020 en geregistreerd onder zaaknummer 200.286.267); en
  • het standpuntstuk van Samen Veilig van 25 januari 2021 met bijlagen.
2.4
Op 9 februari 2021 was er een zitting. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, samen met haar advocaat en met een tolk;
  • [C] namens Samen Veilig;
  • [D] namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De redenen voor de beslissing

3.1
De Nederlandse rechter mag beslissen over de uithuisplaatsing en de omgang, omdat [de minderjarige] in Nederland woont. Dat staat in artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel IIbis).
Uithuisplaatsing
3.2
Samen Veilig kan aan de kinderrechter vragen of zij een kind uit huis mag plaatsen en bijvoorbeeld in een pleeggezin mag laten wonen. De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als dat voor de verzorging en opvoeding van het kind noodzakelijk is of als dat nodig is om te onderzoeken hoe het geestelijk of lichamelijk met het kind gaat. Dat staat in artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In artikel 1:265c lid 2 BW staat dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing kan verlengen met maximaal een jaar. De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als daarvoor nog steeds goede redenen zijn.
3.3
Het hof vindt net als de kinderrechter dat het voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk is dat hij langer bij de pleegouders blijft wonen en dat Samen Veilig dus toestemming moet krijgen om [de minderjarige] nog een jaar uit huis te plaatsen. De moeder kan [de minderjarige] niet geven wat hij nodig heeft om op een goede manier op te groeien en om zich zo breed mogelijk te ontwikkelen. Dat bleek toen [de minderjarige] nog bij de moeder woonde. [de minderjarige] kreeg toen niet genoeg structuur en sturing van de moeder en zorgde soms juist voor de moeder in plaats van andersom. Ook tijdens de uithuisplaatsing is gebleken dat het de moeder niet lukt om te zien wat [de minderjarige] van haar nodig heeft en haar gedrag daarop aan te passen. De psychiater heeft vastgesteld dat de moeder een Lichte Verstandelijke Beperking (LVB) heeft en dat het voor haar heel lastig is om goed te zien waaraan [de minderjarige] behoefte heeft. Volgens de psychiater kunnen mensen met een Lichte Verstandelijke Beperking wel voor kinderen zorgen, maar daarbij is veel begeleiding nodig en dat duurt lang. De moeder denkt niet dat zij een Lichte Verstandelijke Beperking heeft en daarom verwacht het hof niet dat zij zich goed zal laten helpen. De moeder heeft andere hulp ook stopgezet. Het hof vindt het daarom nodig dat [de minderjarige] bij de pleegouders blijft wonen. Het hof zal de beslissing van de kinderrechter dat Samen Veilig [de minderjarige] nog een jaar uit huis mag plaatsen in stand laten (bekrachtigen). Het lijkt het hof goed voor de moeder als er iemand voor haar is aan wie zij vragen kan stellen als zij iets niet begrijpt en bij wie zij haar boosheid en verdriet kwijt kan. Dat heeft de raad tijdens de zitting ook gezegd.
Omgang
3.4
De moeder heeft in haar verzoek over de omgang artikel 1:377a BW genoemd. In dat artikel staat dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de rechter daarover een regeling kan vaststellen. De kinderrechter heeft in de beschikking van 13 oktober 2020 geen wetsartikel genoemd. Als een ouder het niet eens is met de beperking van het contact met zijn of haar kind tijdens een uithuisplaatsing, kan die ouder dat ook op grond van de artikelen 1:265f, 1:264 en 1:265 BW aan de kinderrechter voorleggen. De kinderrechter kan dan ook een regeling vaststellen.
3.5
Het hof vindt net als de kinderrechter dat het niet in het belang van [de minderjarige] is om een omgangsregeling vast te stellen. Er is al een tijd geen omgang meer tussen de moeder en [de minderjarige] . Op 21 december 2021 hebben de moeder en [de minderjarige] elkaar voor het laatst gezien op het kantoor van Samen Veilig. De moeder wil op dit moment helemaal geen contact met Samen Veilig, omdat zij het er niet mee eens is dat Samen Veilig vindt dat [de minderjarige] tot zijn 18e bij de pleegouders moet blijven wonen. Het is begrijpelijk dat de moeder daar boos en verdrietig over is, maar voor [de minderjarige] zou het goed zijn als zij die boosheid en dat verdriet opzij zou kunnen zetten en dat zij weer in gesprek zou kunnen gaan met Samen Veilig, zodat de moeder en [de minderjarige] elkaar weer kunnen zien. [de minderjarige] mist het contact met zijn moeder. Het hof vindt dat de moeder en [de minderjarige] elkaar niet kunnen zien zolang de moeder niet met Samen Veilig in gesprek gaat. Er zijn tijdens de omgangsmomenten, toen die nog plaatsvonden, zorgen ontstaan over het gedrag van de moeder, bijvoorbeeld dat zij [de minderjarige] hoop geeft dat hij weer bij haar kan wonen en dat is verwarrend voor [de minderjarige] . Vanwege die zorgen kunnen de moeder en [de minderjarige] alleen omgang met elkaar hebben als daar een begeleider bij is en als er duidelijke afspraken worden gemaakt tussen de moeder en Samen Veilig. Omdat nog niet duidelijk is of en zo ja wanneer zulke afspraken kunnen worden gemaakt, vindt het hof dat er nu geen (ruimere) omgangsregeling kan worden vastgesteld, zoals door de moeder is verzocht. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder dan ook terecht afgewezen. Het hof zal de beslissing van de kinderrechter van 13 oktober 2020 in stand laten.

4.De beslissing

Het hof beslist in hoger beroep het volgende:
in de zaak met zaaknummer 200.285.672:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 13 oktober 2020;
in de zaak met zaaknummer 200.286.267:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 3 november 2020 voor zover in deze beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, E.B. Knottnerus en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 2 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.