ECLI:NL:GHARL:2021:1944

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
200.284.575
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en beoordeling van behoefte en draagkracht

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 2 maart 2021, wordt de wijziging van de partneralimentatie tussen partijen besproken. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in 2014 een echtscheiding ondergaan, waarbij de man zich had verplicht tot het betalen van € 792,- bruto per maand aan alimentatie. De rechtbank Gelderland heeft in een eerdere beschikking de alimentatie per 1 januari 2020 op nihil vastgesteld, wat de vrouw heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan. Het hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op € 1.860,- netto per maand, terwijl haar eigen inkomen op € 1.307,- netto per maand is vastgesteld. Dit resulteert in een aanvullende behoefte van € 553,- netto per maand. De man heeft zijn draagkracht berekend op € 488,- per maand, wat lager is dan de aanvullende behoefte van de vrouw. Het hof oordeelt dat de vrouw zich voldoende heeft ingespannen om haar inkomen te verhogen, maar dat haar mogelijkheden beperkt zijn door haar huidige werk en persoonlijke omstandigheden. De ingangsdatum van de alimentatie is vastgesteld op 1 januari 2020, maar het hof houdt de beslissing aan om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over een eventuele terugbetalingsverplichting van de vrouw. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.575
(zaaknummer rechtbank Gelderland 364329)
beschikking van 2 maart 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C. Luis Fula te Kampen,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.C.F. Schaap te Barneveld.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 oktober 2020;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Schaap van 15 januari 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Luis Fula van 18 januari 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 januari 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
In de echtscheidingsbeschikking van 19 augustus 2014 heeft de rechtbank bepaald dat de inhoud van het door partijen op 12 augustus 2014 ondertekende convenant deel uitmaakt van die beschikking. In dat convenant zijn partijen, voor zover hier van belang, overeengekomen dat de man vanaf het moment dat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten, doch uiterlijk met ingang van 1 november 2014, zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 792,- bruto per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de echtscheidingsbeschikking van 19 augustus 2014 en het daarvan deel uitmakende convenant gewijzigd, in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2020 wordt bepaald op nihil.
De rechtbank heeft het zelfstandig verzoek van de vrouw om de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud vast te stellen op € 1.154,- bruto per maand afgewezen.
4.2
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de verzoeken van de man alsnog af te wijzen en haar zelfstandig verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De man heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof het verzoek van de vrouw in hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De behoefte van de vrouw
5.1
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw, conform de Hofnorm, in 2020 € 1.860,- netto per maand bedraagt.
De verdiencapaciteit van de vrouw
5.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw zich onvoldoende heeft ingespannen om een hoger inkomen te genereren en dat de gevolgen daarvan voor haar rekening en risico komen.
De vrouw heeft gesteld dat zij zich wel degelijk heeft ingespannen om meer inkomsten te genereren, zowel bij haar huidige werkgever als elders, maar dat haar dit niet is gelukt.
De man is het eens met het oordeel van de rechtbank. Als de vrouw niet bij haar huidige werkgever meer inkomen kan krijgen, dan zou zij volgens hem ander werk, bijvoorbeeld in de kinderopvang, kunnen zoeken.
Het hof is van oordeel dat de vrouw zich voldoende heeft ingespannen om haar werkzaamheden uit te breiden om zo haar inkomen te verhogen. Uit de stukken blijkt dat de vrouw per 1 januari 2019 op haar verzoek al een uitbreiding van haar werkzaamheden als Zorgassistent bij haar huidige werkgever, [B] , heeft gekregen. Uit de brief van de werkgever van de vrouw van 23 september 2020 kan worden opgemaakt dat een uitbreiding van de huidige contracturen van de vrouw van 24 uur per week niet tot de mogelijkheden behoort.
Het hof is voorts van oordeel dat van de vrouw niet kan worden verwacht dat zij naast haar huidige baan elders een parttime baan zoekt. De vrouw heeft in haar huidige functie onregelmatige diensten. Aannemelijk is dat het moeilijk is daarnaast een extra baan elders in te roosteren. Ook het zoeken van een volledig andere functie bij een werkgever elders kan van de vrouw in redelijkheid niet gevergd worden. Naast het risico dat zij in dat geval haar huidige vaste contract moet opzeggen voor een tijdelijk contract dat wellicht na verloop van tijd niet wordt verlengd, mist zij dan de onregelmatigheidstoeslag die zij thans ontvangt en die haar een substantiële aanvulling op haar basisinkomen biedt. Om in een andere functie een hoger inkomen te behalen, zou de vrouw dan aanzienlijk meer uren moeten gaan werken. Het hof betrekt voorts in zijn oordeel de omstandigheden dat de vrouw, na een lang traditioneel huwelijk, waarin voornamelijk zij voor de zes kinderen van partijen heeft gezorgd, met een gebrek aan relevante vooropleiding en werkervaring en mede gelet op haar leeftijd, er na de echtscheiding in is geslaagd om een inkomen op het huidige niveau te genereren. Daarmee heeft de vrouw er blijk van gegeven zich daadwerkelijk te hebben ingespannen om zo veel mogelijk in haar eigen behoefte te voorzien. Het hof gaat daarom aan de zijde van de vrouw op dit moment uit van een maximale verdiencapaciteit, gelijk aan haar feitelijke inkomen, door de rechtbank - onbetwist - vastgesteld op € 1.307,- netto per maand.
De aanvullende behoefte van de vrouw
5.3
Gelet op de netto behoefte van de vrouw in 2020 van € 1.860,- per maand en haar eigen netto maandinkomen van € 1.307,- per maand, resteert een aanvullende behoefte van € 553,- netto per maand.
De draagkracht van de man
5.4
De man heeft gesteld dat, in het geval zijn draagkracht moet worden beoordeeld, rekening moet worden gehouden met het feit dat hij in verband met gezondheidsklachten nog maar vier dagen per week werkzaam is en dat hij binnenkort om diezelfde reden zijn dienstverband zal moeten terugbrengen naar drie dagen per week.
De vrouw heeft gesteld dat met het inkomen van de man op basis van zijn dienstverband van vijf dagen per week rekening gehouden moet worden, nu de man op vrijwillige basis vier dagen is gaan werken. Het hof is van oordeel dat van de man, gelet op zijn leeftijd en zijn medische situatie, niet kan worden verwacht dat hij nu zijn dienstverband van vijf dagen weer gaat herstellen. Het hof acht de stelling van de man dat het werk in de bouw hem zwaar valt, voldoende aannemelijk geworden. De man, die dit jaar 60 wordt, heeft door overlegging van medische bescheiden bovendien voldoende onderbouwd dat hij al gedurende enkele jaren kampt met ischias- en nekspitklachten. Ook heeft de man gesteld dat zijn huidige werkgever geen alternatieve werkzaamheden voor hem beschikbaar heeft. Het inkomensverlies van de man is daarom naar het oordeel van het hof niet voor herstel vatbaar en niet verwijtbaar. Het hof volgt de man echter niet in zijn stelling dat rekening moet worden gehouden met zijn inkomen op basis van drie werkdagen per week. De man heeft ter zitting verklaard dat hij zich onlangs voor één dag per week bij zijn werkgever heeft ziekgemeld, maar ook dat zijn inkomen op dit moment voor die ziektedag volledig wordt doorbetaald. De man ontvangt nu dus nog steeds zijn inkomen op basis van vier werkdagen per week. Hoe de medische situatie van de man zich zal ontwikkelen en welke gevolgen dit zal hebben op zijn inkomen in de toekomst is op dit moment een onzekere factor, vooral omdat de man nog onder behandeling staat. Er kan daarom nu geen rekening worden gehouden met een inkomen van de man op basis van drie werkdagen per week.
De man heeft een draagkrachtberekening overgelegd, waaruit blijkt dat hij op basis van zijn huidige inkomen op basis van vier dagen per week draagkracht heeft om een bijdrage van € 488,- per maand te betalen. De vrouw heeft de juistheid van die berekening niet inhoudelijk betwist. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de draagkracht van de man lager is dan de aanvullende behoefte van de vrouw. Het hof zal daarom de partneralimentatie vaststellen op het bedrag van € 488,- per maand.
De ingangsdatum
5.5
De rechtbank heeft als ingangsdatum van de nihilstelling van de partneralimentatie, uitgaande van de ontvangstdatum van het inleidend verzoekschrift van 30 december 2019, 1 januari 2020 vastgesteld. De vrouw is het met die datum niet eens en stelt dat hierdoor voor haar een terugbetalingsverplichting is ontstaan, en dat van haar niet kan worden verwacht dat zij reeds ontvangen en verbruikte alimentatie kan terugbetalen. Volgens haar had de rechtbank daarom de datum van de beschikking als ingangsdatum dienen vast te stellen. De man is het eens met de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum. Het hof ziet, evenals de rechtbank, aanleiding de ingangsdatum in beginsel vast te stellen op 1 januari 2020, de eerste dag van de maand volgend op de indiening van het verzoekschrift. Het is het hof echter niet duidelijk of de man tot op heden steeds het oorspronkelijke bedrag aan partneralimentatie is blijven betalen. In dat geval zou met deze beslissing een terugbetalingsverplichting van de vrouw ontstaan. De vrouw heeft aangevoerd dat van haar niet gevergd kan worden de ontvangen bedragen terug te betalen, omdat zij deze al heeft geconsumeerd. De thans berekende partneralimentatie is ook lager dan het bedrag waaraan de vrouw behoefte heeft. Ter zitting is hier niet nader op ingegaan en de hoogte van het totaal door de man betaalde bedrag is het hof niet bekend. Om die reden zal het hof de vrouw in de gelegenheid stellen zich op dit punt nader uit te laten. De man krijgt een termijn om hierop te reageren. Mocht het zo zijn dat de man na de beschikking van de rechtbank is gestopt met betalen, dan is het verschil tussen hetgeen de man daadwerkelijk heeft betaald (tot juli 2020 te veel, daarna te weinig) en hetgeen hij daadwerkelijk verschuldigd is geworden op basis van de door het hof te nemen beslissing zodanig gering dat naar het oordeel van het hof een verrekening van het te veel of te weinig betaalde niet op noemenswaardige problemen kan stuiten.
5.6
Gelet op al het voorgaande zal het hof de beslissing aanhouden in afwachting van het nadere bericht van partijen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
houdt de behandeling van de zaak aan;
stelt de vrouw in de gelegenheid om zich uiterlijk op 9 maart 2021 schriftelijk aan het hof, met een afschrift aan de wederpartij, nader uit te laten over de hoogte van een eventuele terugbetalingsverplichting en haar mogelijkheden tot terugbetaling;
bepaalt dat de man vervolgens binnen een week schriftelijk aan het hof en de wederpartij kan reageren op de reactie van de vrouw;
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, H. Phaff en A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 2 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.