Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
Artikel 1.
4.De omvang van het geschil
primairde stand van de hypotheeklening per 1 november 2019 wordt gehanteerd, en daarbij tevens te bepalen dat de man is vrijgesteld van betaling van de maandelijkse aflossing vanaf 1 november 2019 tot aan de datum van verdeling, dan wel
subsidiairte bepalen dat de omvang van de hypotheeklening wordt vastgesteld op de datum van de notariële levering van de echtelijke woning aan de vrouw, en daarbij te bepalen dat het aandeel van de man in de aflossing van de hypotheekschuld over de periode 1 januari 2018 tot en met de datum van de notariële toedeling van de woning aan de vrouw (dan wel aan derden) met de vrouw wordt verrekend;
primairvanaf 8 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening,
subsidiairvanaf 8 april 2020, tot aan de dag waarop de schuld aan de man is voldaan;
5.De motivering van de beslissing
gelastenvan de wijze van verdeling blijkt uit het verzoek van de vrouw in hoger beroep. Zij verzoekt immers dat de man wordt veroordeeld mee te werken aan de overdracht van de woning en dat, wanneer hij in gebreke blijft mee te werken, de uitspraak van het hof in de plaats zal treden van de medewerking/toestemming van de man. Dat zou niet nodig geweest zijn als de rechter zelf de verdeling had vastgesteld.
‘hierna € 23.000,--',wat naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwing in het voordeel van het standpunt van de vrouw is. Uit niets volgt de onjuistheid van de berekening van de vrouw. Voor wat betreft de verschuldigdheid van rente is in artikel 3 in het contract onderhandse lening bepaald dat op het moment dat partijen ongehuwd zijn én niet meer samenwonend zijn de vrouw aan de man een rente verschuldigd is van 5% per jaar over de in die periode nog uitstaande hoofdsom. Daarnaast is bepaald dat de totale schuld moet zijn afgelost op 1 januari 2019. Nu het huwelijk van partijen op 8 april 2020 is ontbonden en zij dus sindsdien ongehuwd zijn én ook niet meer samenwonen is de vrouw daarom vanaf die datum tot aan de dag der algehele voldoening de afgesproken rente aan de man verschuldigd. De grief van de man faalt voor wat betreft de hoogte van de restschuld en slaagt voor wat betreft de verschuldigde rente.