In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2021, gaat het om een verzoek van de moeder, die optreedt als wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige kind, om machtiging voor het instellen van hoger beroep. De moeder heeft eerder een machtiging gekregen van de kantonrechter voor de ondertekening van een akte met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van het kind. De kantonrechter had bepaald dat de uitkering van de nalatenschap op een spaarrekening met een BEM-clausule moest worden gestort, wat betekent dat de moeder alleen met toestemming van de kantonrechter over deze rekening kan beschikken.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 februari 2021 is de moeder verschenen, bijgestaan door haar advocaten, en de bijzondere curator was ook aanwezig. Het hof heeft de eerdere tussenbeschikking van 17 december 2019 in acht genomen en de bijzondere curator gevraagd naar de uitgaven die de moeder ten laste van het vermogen van het kind heeft gedaan. De bijzondere curator heeft geconstateerd dat de moeder aanzienlijke bedragen heeft besteed aan juridische kosten en de aankoop van een auto, wat vragen oproept over het belang van het kind.
Het hof heeft uiteindelijk besloten om de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen en de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar nieuwe verzoeken in hoger beroep. Dit betekent dat de moeder niet kan verzoeken om de gelden ter vrije beschikking te stellen, aangezien de BEM-clausule van toepassing blijft. De beslissing van het hof benadrukt het belang van toezicht op het bewind van de moeder over het vermogen van het kind, en dat nieuwe verzoeken om middelen te besteden aan het levensonderhoud van het kind alleen via de kantonrechter kunnen worden ingediend.