ECLI:NL:GHARL:2021:1913

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
21-002716-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak betreffende het aanwezig hebben van hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1987, was eerder vrijgesproken van meerdere tenlastegelegde feiten, maar werd wel veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het aanwezig hebben van hennep. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte op 16 april 2015 opzettelijk ongeveer 1 kilogram hennep aanwezig heeft gehad.

Het hof heeft de omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke situatie. De verdachte heeft een positieve wending in zijn leven genomen, met een goede baan en een aanstaande huwelijk. Ondanks de ernst van het feit, heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn van de procedure is overschreden, wat heeft geleid tot een lagere geldboete dan oorspronkelijk overwogen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- en 20 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, in acht genomen bij het nemen van de beslissing.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002716-19
Uitspraak d.d.: 3 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2019 met parketnummer 16-260628-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Molleman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter van de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte bij vonnis van 2 mei 2019 vrijgesproken van de onder 2, 3 primair en subsidiair en 4 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten en verdachte veroordeeld voor het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het telen van en aanwezig hebben van hennep.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 25 november 2014 tot en met 16 april 2015 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan het [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1 kilogram hennep en/of ongeveer 188 hennepplanten en/of 3,3 kilogram hennep, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 16 april 2015 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 1 kilogram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van ongeveer een kilo hennep.
Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en veelal, direct en indirect, leiden tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij eenmaal eerder in 2009 is veroordeeld ter zake van een andersoortig feit.
Verder heeft het hof in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting door hem naar voren zijn gebracht.
Er is sprake van een positieve wending in het leven van verdachte. Verdachte heeft een goede baan, gaat trouwen en heeft gebroken met de ‘verkeerde’ contacten uit het verleden.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat in beginsel een geldboete van € 1.250,- op zijn plaats is.
Het hof heeft echter – net zoals de raadsvrouw – geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 16 april 2015 en het vonnis van de eerste rechter dateert van 2 mei 2019, waarmee die termijn met meer dan twee jaar is overschreden. Verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 16 mei 2019. Het arrest van het hof wordt gewezen op 3 maart 2021. Het hof acht de termijn tussen instellen hoger beroep en het arrest van het hof niet onredelijk maar wel onwenselijk lang.
Het hof zal daarom volstaan met oplegging van een geldboete van € 1.000,-.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 3 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.