ECLI:NL:GHARL:2021:1912

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
21-002715-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingesteld tegen een verdachte die in 1987 is geboren en woonachtig is in Nederland. De verdachte had eerder een veroordeling gekregen voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het aanwezig hebben van hennep.

Tijdens de zitting op 17 februari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal tot afwijzing van de ontnemingsvordering besproken. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte financieel voordeel heeft genoten uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld. De advocaat-generaal had de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend, maar het hof oordeelde dat de vordering niet kon worden toegewezen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de vordering tot ontneming afgewezen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, G.G. Eisma, en is openbaar uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij vorderingen tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002715-19
Uitspraak d.d.: 3 maart 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2019 met parketnummer 16-260628-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot afwijzing van de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsvrouw, mr. B. Molleman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 3 maart 2021, parketnummer
21-002716-19 ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod (het aanwezig hebben van hennep) veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is niet gebleken dat betrokkene uit het bewezen verklaarde handelen dan wel uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan, financieel voordeel heeft genoten.
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. G.A. Versteeg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 3 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.