ECLI:NL:GHARL:2021:1907

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
21-000151-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van levensgezel met gedeeltelijke toewijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel, die op 5 juni 2019 in [plaats2] plaatsvond. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en had een contactverbod opgelegd. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van drie weken, met twee weken voorwaardelijk, en een contactverbod had geëist. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door zijn levensgezel meermalen bij de armen vast te pakken, haar tegen de grond te drukken en haar in het gezicht te slaan. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die een schadevergoeding van € 250,- eiste, gedeeltelijk toegewezen. De vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen is deels toegewezen, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en zijn positieve ontwikkeling in de reclassering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000151-20
Uitspraak d.d.: 2 maart 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 31 december 2019 met parketnummer 16-266258-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 16-127334-18 en 96-132275-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd voor de periode van 9 maanden, inhoudende een contactverbod met [benadeelde partij] , geboren [geboortedatum] 1987, alsmede een locatieverbod inhoudende dat verdachte zich niet ophoudt binnen een straal van 100 meter van de woning gelegen aan de [adres] te [plaats1] . Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de advocaat-generaal de gedeeltelijke tenuitvoerlegging gevorderd van de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21-127334-18 en heeft hij gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 96-132275-18 af te wijzen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. E.D. van Tellingen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 31 december 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, met daarbij de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende (kort gezegd) een contactverbod en een gebiedsverbod. De politierechter heeft voorts de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot heeft de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16-127334-18 gedeeltelijk toegewezen en de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 96-132275-18 afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juni 2019 te [plaats2] , zijn levensgezel,
[benadeelde partij] , heeft mishandeld door haar
- meermalen met kracht bij de armen vast te pakken,
- meermalen met kracht op/tegen het lichaam te duwen waardoor zij op de grond viel,
- tegen de grond te drukken, en/of
- meermalen in/op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 juni 2019 te [plaats2] , zijn levensgezel, [benadeelde partij] , heeft mishandeld door haar
- meermalen met kracht bij de armen vast te pakken,
- meermalen met kracht op/tegen het lichaam te duwen waardoor zij op de grond viel,
- tegen de grond te drukken, en
- meermalen tegen het gezicht te slaan en te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige levensgezel, [benadeelde partij] . Verdachte heeft haar op 5 juni 2019 tijdens een vakantie op [plaats2] onder andere met kracht bij haar armen gepakt en haar meermalen tegen het gezicht geslagen. Aangeefster heeft hierdoor letsel opgelopen en pijn ondervonden. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 19 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, eveneens van aangeefster.
Het hof heeft voorts bij de strafoplegging gelet op hetgeen verdachte en zijn raadsman ter zitting naar voren hebben gebracht en hetgeen blijkt uit het door de raadsman overgelegde schrijven van Inforsa. Uit dit ‘Afloopbericht toezicht’ d.d. 28 september 2020 blijkt dat verdachte goed heeft meegewerkt aan het reclasseringstoezicht, dat hij de leefstijltraining positief heeft afgerond en dat verdachte hard heeft gewerkt om zijn leven netjes op orde te krijgen. De reclassering schat het recidiverisico nu in op laag.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van een week, een passende en noodzakelijke bestraffing is.
In verband met het feit dat verdachte al sinds oktober 2020 in [woonplaats] woont en hij al lange tijd geen contact meer heeft met aangeefster en er zich geen nieuwe incidenten tussen hen hebben voorgedaan, acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en de vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod en een gebiedsverbod niet meer noodzakelijk.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging (16-127334-18)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 21 september 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, parketnummer 16-127334-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Het hof ziet aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Het hof zal de vordering voor het overige afwijzen.

Vordering tenuitvoerlegging (96-132275-18)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 15 oktober 2018 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, parketnummer 96-132275-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 juni 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 21 september 2018, parketnummer 16-127334-18, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 9 november 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 15 oktober 2018, parketnummer 96-132275-18, voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 2 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Rietveld en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.