ECLI:NL:GHARL:2021:1885

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
21-003419-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in ontnemingszaak na vrijspraak verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juni 2017. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen een verdachte die eerder was vrijgesproken van het tenlastegelegde. Het hof heeft de zaak behandeld tijdens meerdere terechtzittingen op 8 en 9 december 2020, 6, 11, 12 en 13 januari 2021, en 16 februari 2021. De advocaat-generaal had een vordering ingediend tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 2.823.066,- en verzocht om veroordeling van de betrokkene tot betaling van dit bedrag aan de staat.

Het hof heeft echter geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat de betrokkene bij een eerder arrest van het hof op dezelfde dag vrijgesproken was. Dit betekent dat de beslissing van de rechtbank, waartegen hoger beroep was ingesteld, vernietigd moest worden. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot ontneming.

De uitspraak is gedaan door de economische kamer van het hof, met mr. E. de Witt als voorzitter en mr. O. Anjewierden en mr. W.M. van Schuijlenburg als raadsheren. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. J.C. Huizenga.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003419-17
Uitspraak d.d.: 2 maart 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de economische kamer van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juni 2017 met parketnummer 18-670020-13 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De betrokkene en de officier van justitie hebben tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 en 9 december 2020, 6, 11, 12 en 13 januari 2021 en 16 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 2.823.066,- en tot veroordeling van betrokkene tot betaling van dat bedrag aan de staat. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de vertegenwoordiger van betrokkene, [vertegenwoordiger] , en betrokkenes advocaat, mr. R. Croes-Hoogendoorn, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De ontvankelijkheid van de vordering
De betrokkene is bij arrest van dit hof van heden (parketnummer 21-003418-17) vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het openbaar ministerie kan daarom niet in zijn vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 2 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.