Partijen hebben beiden een onderneming. Bij het vaststellen van de draagkracht van een ondernemer wordt, als sprake is van een stabiele bedrijfseconomische situatie, veelal uitgegaan van het gemiddelde resultaat over de afgelopen drie jaar. Als van een stabiele bedrijfseconomische situatie geen sprake is, ligt een dergelijke benadering niet voor de hand en kan aanleiding bestaan om het resultaat in het laatste jaar en de prognose voor het volgende jaar tot uitgangspunt te nemen.
In de onderhavige procedure heeft de man aangevoerd dat hij in 2020 een beroep heeft gedaan op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) en heeft hij betoogd dat zijn onderneming negatieve gevolgen ondervindt van het coronavirus. Ter onderbouwing daarvan heeft de man zich - kort gezegd - beroepen op de omzet in het eerste halfjaar van 2020 en het feit dat hij sinds 1 maart 2020 een tijdelijke uitkering levensonderhoud Tozo ontvangt.
Het hof acht zich op basis van die stukken onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen. De man heeft geen inzicht geboden in zijn ondernemingskosten en in de verwachte omzet in het tweede halfjaar van 2020, zodat het hof zijn besteedbaar inkomen in 2020 niet kan vaststellen. Het feit dat de man per 1 maart 2020 in aanmerking komt voor een Tozo-uitkering maakt dat niet anders, omdat de aanvraag daarvan pas achteraf (beperkt) wordt getoetst. Verder ligt het op de weg van de man een prognose te geven van zijn omzet en winst of verlies in 2021. Ook de vrouw wordt geacht inzicht te bieden in de omzet en winst of verlies in heel 2020 en een prognose te geven van haar omzet en winst of verlies in 2021.
Hoewel normaal gesproken de partijen die twisten over een onderhoudsbijdrage uit eigen beweging voldoende financiële gegevens dienen over te leggen aan de hand waarvan deze bijdrage kan worden vastgesteld, is het hof zich ook bewust van de onzekere situatie waarin ondernemers zich als gevolg van de voortdurende coronacrisis bevinden. Het hof zal partijen daarom in de gelegenheid stellen die overzichten en een toelichting daarop alsnog in het geding te brengen binnen vier weken na de datum van deze beschikking.
Partijen hebben in een eerder stadium afgezien van een mondelinge behandeling. Niettemin acht het hof in deze stand van de procedure, en gelet op de bijzondere omstandigheden, een mondelinge behandeling wenselijk, om partijen de gelegenheid te bieden op ieders nadere schriftelijke reactie te reageren, om verdere inlichten te verkrijgen en om te beproeven of er ruimte is voor een schikking.
Het hof betreurt het dat deze uitspraak, ondanks een eerdere toezegging, niet op kortere termijn is gedaan.