ECLI:NL:GHARL:2021:1817

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
200.284.479
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en draagkracht in het kader van WSNP

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie door de vader voor zijn dochter, [verzoekster]. De rechtbank Gelderland had in eerste aanleg op 30 september 2020 de verzoeken van [verzoekster] afgewezen, waarbij zij had verzocht om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie. De vader had verweer gevoerd en verzocht om niet-ontvankelijk verklaring van [verzoekster] in haar verzoek, dan wel om afwijzing van het verzoek en vaststelling van de alimentatie op nihil.

In hoger beroep heeft [verzoekster] de beschikking van de rechtbank bestreden en verzocht om vernietiging van die beschikking, met het verzoek om de alimentatie vast te stellen op een bedrag dat het hof juist acht, met terugwerkende kracht. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 februari 2021, waarbij de vader niet verschenen was. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] behoefte heeft aan een bijdrage van € 285,64 per maand, maar dat de vader, gezien zijn schuldenlast van ruim € 59.000,- en zijn financiële situatie, geen draagkracht heeft om deze bijdrage te betalen.

Het hof heeft geoordeeld dat de vader, die onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) valt, in beginsel niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen. De omstandigheden van de vader, waaronder zijn budgetbeheer en de aflossingen op zijn schulden, zijn in overweging genomen. Het hof heeft geconcludeerd dat het verzoek van [verzoekster] in hoger beroep moet worden afgewezen en heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.284.479
(zaaknummer rechtbank Gelderland 367277)
beschikking van 25 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.W.J. Hopmans te Groesbeek,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
thans zonder advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 september 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Op 16 oktober 2020 is het beroepschrift met producties ingekomen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 februari 2021 in verband met de coronacrisis door middel van een beeldverbinding plaatsgevonden. Verschenen zijn [verzoekster] en haar advocaat.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
[verzoekster] is geboren [in] 2001 en is de dochter van de vader.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 5 maart 2020, heeft [verzoekster] verzocht om een bijdrage van de vader in de kosten van haar levensonderhoud en studie (verder: kinderalimentatie) vast te stellen als de rechtbank juist acht en wel met ingang van 14 november 2019 dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg.
3.3
De vader heeft in eerste aanleg verweer gevoerd. Hij heeft de rechtbank verzocht [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen en de kinderalimentatie vast te stellen op nihil, kosten rechtens.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van partijen afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.
4.2
[verzoekster] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de vader aan haar te betalen kinderalimentatie vast te stellen op een bedrag als het hof juist acht en wel met ingang van 14 oktober 2019 dan wel met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg.

5.De motivering van de beslissing

Behoefte
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoekster] in ieder geval behoefte heeft aan een bijdrage van de vader in de kosten van haar levensonderhoud en studie van € 285,64 per maand in 2020.
Draagkracht
5.2
De vader heeft in eerste aanleg onweersproken gesteld dat zijn totale schuldenlast ruim € 59.000,- bedraagt. In hoger beroep heeft [verzoekster] deze schuldenlast niet weersproken, maar gesteld dat de aflossingen van een deel van de schulden buiten beschouwing moeten blijven, omdat de vader deze schulden zelf heeft veroorzaakt.
5.3
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg is gebleken dat de vader zich heeft gewend tot budgetbeheer [B] en dat er zicht zou zijn op de schuldsanering. De vader lost € 496,- per maand af op zijn schulden en ontvangt € 86,- per week aan leefgeld.
5.4
Een alimentatieplichtige op wie de WNSP van toepassing is, beschikt volgens vaste jurisprudentie in beginsel niet over draagkracht om onderhoudsbijdragen te betalen, tenzij daarmee rekening is gehouden in het vrij te laten bedrag. De condities van een minnelijk schuldsaneringstraject zijn vergelijkbaar. Het hof is van oordeel dat met het door de vader in eerste aanleg overgelegde financieel dossier (productie 2 bij het verweerschrift in eerste aanleg) voldoende is komen vast te staan dat hij geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [verzoekster] . Gesteld noch gebleken is dat in het vrij te laten bedrag (het leefgeld) rekening is gehouden met een onderhoudsbijdrage. Aan de stelling van [verzoekster] dat de vader kan besparen op zijn vaste lasten gaat het hof voorbij: zo dat al het geval zou zijn leidt dat niet tot een hoger leefgeld en daarmee niet tot enige draagkracht, ook niet voor de betaling van de minimale bijdrage van € 25,- per maand.
5.5
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het verzoek in hoger beroep dient te worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 september 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Prakke-Nieuwenhuizen en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 25 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.