ECLI:NL:GHARL:2021:1813

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
200.249.827
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake partneralimentatie en verdiencapaciteit na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak, die is behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een beschikking na verwijzing door de Hoge Raad inzake partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, en de vrouw, verweerster in hoger beroep, zijn in een echtscheidingsprocedure verwikkeld. De Hoge Raad heeft eerder de beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch vernietigd en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De rechtbank Limburg had bepaald dat de man € 2.535,- per maand aan de vrouw moest betalen, maar het hof heeft deze beslissing herzien. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw behoeftig is en dat de man in staat is om een lagere bijdrage te betalen. De deskundige heeft onderzoek gedaan naar het inkomen van de man en de mogelijkheden voor dividenduitkeringen uit zijn onderneming. Het hof heeft de alimentatieverplichting van de man vastgesteld op € 1.685,- per maand, met ingang van 1 mei 2019. De beslissing is genomen met inachtneming van de nieuwe omstandigheden die zich hebben voorgedaan sinds de eerdere uitspraken. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.249.827
(zaaknummer rechtbank Limburg 217981)
beschikking na verwijzing door de Hoge Raad van 25 februari 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.H.M. Daniëls te Sittard,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.Ph. Roelofs te Heerlen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing

1.1
Voor het verloop van het geding tot 11 april 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
In die tussenbeschikking heeft het hof overwogen dat voor de vaststelling van de inkomsten van de man een deskundigenonderzoek nodig is.
1.3
Bij beschikking van 28 mei 2019 heeft het hof de heer drs. P.C.H. Poortvliet RA RV, directeur DRV Corporate Finance B.V. als deskundige benoemd en hem verzocht de volgende vragen te beantwoorden en daarover schriftelijk te berichten:
 Welk inkomen/loon, waaronder dividend, kon de man vanaf 2016 tot heden in redelijkheid uit [C] B.V. onttrekken, waarbij de continuïteit van de onderneming zou worden gewaarborgd, en daarbij de verwachtingen voor de toekomst te betrekken?
 In het onderzoek van de deskundige dienen ook de door de vrouw gestelde opnamen in rekening-courant, de niet-structurele advieskosten en de extra inkomsten in de vorm van winst uit [C] Holding te worden betrokken. De deskundige zal ook worden verzocht daarbij te betrekken welke privékosten uit de onderneming zijn voldaan.
 Daarnaast wordt de deskundige verzocht in zijn onderzoek te betrekken op welke wijze de huurinkomsten van € 48.000,- ten goede komen aan het inkomen van de man.
 Zijn de door de man correcte en volledige cijfers verstrekt?
 Heeft de man voor het onttrekken van dividend aan de vennootschap de medewerking van de vrouw nodig?
 Hoe kijkt de deskundige naar het gegeven dat een eventueel dividend van de man automatisch ook een dividend van de vrouw inhoudt?
 Welke invloed op het totale plaatje heeft het feit dat de vrouw via de certificaten al gerechtigd is in 40% van eventuele resultaten?
1.4
De deskundige heeft zijn conceptrapport eerst aan partijen gezonden en hen gelegenheid gegeven op het concept te reageren. Die reacties zijn in het definitieve rapport van 24 juli 2020 verwerkt dan wel bijgevoegd en dit rapport is, tezamen met de eindnota van de deskundige, op 27 juli 2020 door het hof ontvangen.
1.5
Bij begrotingsbeschikking van 8 september 2020 is de aanspraak van de deskundige begroot op € 15.586,01 inclusief btw, wegens loon en schadeloosstelling conform diens eindnota. De deskundige is betaald vanuit het door partijen gestorte voorschot van € 16.000,- Het teveel gestorte zal worden/is teruggeboekt aan partijen.
1.6
Door het hof zijn verder nog de volgende stukken ontvangen:
- een journaalbericht van mr. Roelofs van 3 december 2020, met producties 55 tot
en met 71c;
- een journaalbericht van mr. Daniëls van 7 december 2020, met productie 12;
- spreekaantekeningen van mr. Roelofs;
- spreekaantekeningen van mr. Daniëls.
1.7
Op 17 december 2020 is de zaak wederom behandeld op een mondelinge behandeling. In verband met het Covid-19 virus heeft die mondelinge behandeling plaatsgevonden via Skype for Business. Daarbij zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De motivering van de beslissing

2.1
De onderhavige procedure betreft de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. De rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, heeft bij beschikking van 21 september 2016 bepaald dat de man per maand € 2.535,- aan de vrouw dient te betalen met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij beschikking van op 5 oktober 2017 die beslissing vernietigd en de bijdrage op € 672,- per maand bepaald. De Hoge Raad heeft bij arrest van 2 november 2018 de beschikking van het hof vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.
2.2
Artikel 424 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) schrijft voor dat de rechter naar wie het geding is verwezen de behandeling daarvan voortzet en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad.
2.3
De verwijzingsrechter is in beginsel gebonden aan de in cassatie niet of tevergeefs bestreden eindbeslissingen in de vernietigde uitspraak. De in cassatie niet bestreden beslissingen hebben kracht van gewijsde gekregen en kunnen daarom niet alsnog worden bestreden. De in cassatie tevergeefs bestreden beslissingen worden onaantastbaar door de beschikking van de Hoge Raad. Een hernieuwde beoordeling levert een overschrijding op van de door de Hoge Raad in de vernietigingsuitspraak getrokken grenzen.
2.4
De rechter naar wie de zaak na cassatie wordt verwezen, moet deze berechten in de stand waarin de zaak zich ten tijde van de vernietigde uitspraak bevond. Vernietiging door de Hoge Raad dient in beginsel niet ertoe gelegenheid voor een nieuwe instructie te scheppen.
2.5
In alimentatiegeschillen evenwel, waarin het aankomt op de actuele toestand, zal de rechter na verwijzing zijn beslissing in beginsel geven op basis van alle op dat moment bestaande en ter zake dienende omstandigheden van het geval. In de onderhavige zaak is sprake van een aantal nieuwe omstandigheden. Zo is inmiddels de woning aan de vrouw toegedeeld, mede mogelijk gemaakt door een dividenduitkering uit [C] Holding B.V. De vrouw heeft haar stellingen hierop aangepast en ook de man stelt dat met nieuwe feiten en omstandigheden rekening moet worden gehouden. Het hof zal dan ook met die nieuwe ontwikkelingen rekening houden.
2.6
Niet ter discussie staat dat de ingangsdatum van de alimentatieverplichting 20 januari 2017 is, de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. In cassatie is niet bestreden dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw € 2.772,- netto per maand is (circa € 4.137,- bruto per maand), zodat ook deze vast staat.
2.7
Ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw, die door de man ter discussie wordt gesteld, overweegt het hof als volgt. Van behoeftigheid is sprake voor zover de vrouw geen of onvoldoende inkomsten heeft om in haar behoefte te voorzien en die inkomsten in redelijkheid ook niet kan verwerven. De vrouw verrichte administratieve werkzaamheden voor [C] Holding B.V. en ontving daarvoor een salaris van € 846,- netto per maand. Deze inkomsten zullen stoppen zodra haar certificaten van aandelen ten aanzien van [C] Holding B.V. aan de man zijn geleverd. Met ingang van november 2015 zijn partijen gescheiden gaan wonen en was het de vrouw duidelijk dat het huwelijk geen stand zou houden en dat haar inkomsten uit de holding op termijn zouden gaan eindigen. Vanaf toen lag het op haar weg om stappen te ondernemen om een zodanig eigen inkomen te genereren dat zij daarmee zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. De rechtbank heeft de vrouw een periode gegund om zich voor te bereiden om een eigen inkomen te genereren. Het hof heeft daar ook begrip voor. Echter tussen het feitelijk uiteengaan en de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 20 januari 2017 zit ruim een jaar. Daarmee is haar dus al een ruime periode gegund. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij pas vanaf 2018 sollicitatiepogingen heeft ondernomen. Dat had naar het oordeel van het hof eerder gemoeten en gekund. Bovendien heeft de vrouw van haar sollicitatiepogingen geen verificatoire bescheiden overgelegd. Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw vanaf het moment dat de echtscheiding is ingeschreven in staat moet worden geacht om in ieder geval inkomsten te hebben ter grootte van het wettelijk minimum loon. Begin 2017 was dit € 1.551,60 bruto per maand, wat neerkomt op afgerond € 1.172,- netto per maand (rekening houdend met de algemene heffingskorting en ib-heffing). Het hof zal daarom de netto behoefte van de vrouw met dit bedrag verminderen, nu zij in staat moet worden geacht voor dit gedeelte zelf in haar behoefte te kunnen voorzien.
2.8
In de behoefte van de vrouw, die is vastgesteld op grond van een behoeftelijst, is ook rekening gehouden met financieringslasten (hypotheeklasten) van de echtelijke woning. Die woning is in april 2019 aan de vrouw toegedeeld, waarbij de hypotheekschuld is afgelost. Vanaf mei 2019 heeft de vrouw dus geen hypotheeklasten meer, zodat haar behoefte aan een bijdrage van de man met die lasten dient te worden verminderd. De vrouw houdt hier zelf ook rekening mee door de hypotheeklasten van € 422,- per maand vanaf mei 2019 niet meer mee te tellen.
2.9
Aldus is de vrouw met ingang van 20 januari 2017 behoeftig voor een netto bedrag van € 1.600,- per maand (€ 2.575,- bruto) en vanaf 1 mei 2019 van € 1.178,- netto per maand (€ 1.685,- bruto).
2.1
Vervolgens zal moeten worden bezien of de man voldoende draagkracht heeft om een zodanige bijdrage te kunnen betalen. Daarbij is onder meer van belang de hoogte van zijn inkomen. Daarover verschillen partijen van mening. Bij de beschikking van 28 mei 2019 heeft het hof de deskundige vragen gesteld die zien op het inkomen van de man en om daarbij rekening te houden met niet alleen zijn salaris, maar ook met overige inkomsten, zoals dividenden, die de man uit [C] Holding B.V. ontvangt of zou kunnen ontvangen
2.11
Het hof heeft de antwoorden van de deskundige op de gestelde vragen beoordeeld en ziet geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen, zodat het hof daarvan uit zal gaan. Aan de deskundige is ten aanzien van de inkomsten het volgende gevraagd:
Welk inkomen/loon, waaronder dividend, kon de man vanaf 2016 tot heden in redelijkheid uit [C] B.V. onttrekken, waarbij de continuïteit van de onderneming zou worden gewaarborgd, en daarbij de verwachtingen voor de toekomst te betrekken?
De deskundige heeft in antwoord daarop, randnummer 86 in het rapport, het volgende overzicht gegeven:
Het inkomen dat de man zich uit de Holding kon verwerven is als volgt:
Jaar Nettoloon Mogelijk dividend Totaal
2016 € 24.205 € 26.598 € 50.803
2017 € 24.205 € 30.551 € 54.756
2018 € 24.205 € 39.051 € 63.256
2019(t/m sep) € 18.154 n.b. € 18.154 + p.m.
2.12
Ten aanzien van het loon is de deskundige uitgegaan van een brutoloon van € 2.800.- per maand (€ 33.600,- per jaar). De vermelde bedragen van mogelijk dividend zijn de bedragen vóór aanmerkelijk belang heffing.
2.13
Het hof zal voor het inkomen van de man uitgaan van het door de man ontvangen loon en mogelijk dividend. Het loon van € 2.800,- bruto per maand is wat de man daadwerkelijk ontvangt. Dat rekening zou moeten worden gehouden met een salaris van € 6.100,- zoals de vrouw stelt, volgt niet uit het rapport. Dat de man eerder dit salaris wel zou hebben ontvangen, maakt dit niet anders. Ten aanzien van de dividenden zal het hof de bedragen middelen. Dividenden zijn immers mede afhankelijk van het behaalde resultaat in een boekjaar en deze kunnen van jaar tot jaar verschillen. Door middeling worden mindere jaren met betere jaren gecompenseerd, zodat een meer consistent inkomen is te zien waarmee gerekend kan worden. Hierdoor hoeft in beginsel ook niet iedere keer dat de dividenden stijgen of dalen een nieuwe draagkrachtberekening worden gemaakt. Weliswaar zullen de resultaten als gevolg van de huidige pandemie wat minder zijn zoals de man heeft betoogd, maar daar staat tegenover dat vanaf het moment dat alle certificaten van aandelen aan hem geleverd zijn het gehele resultaat en dus alle dividenden aan hem toekomen. Een onderdeel van dat resultaat zijn de huuropbrengsten die, tot aan de levering van de certificaten van aandelen aan de man, (indirect) aan partijen samen ten goede komen. Het hof zal voor de inkomsten van de man ten aanzien van de dividenden dus rekening houden met een bedrag van € 32.066,- vóór ab-heffing, zijnde een gemiddelde over de jaren 2016 tot en met 2018 zoals volgt uit het deskundigenrapport. Bij het berekenen van die dividenden is rekening gehouden met de huurinkomsten van € 48.000,- , de advieskosten en opnames in rekening-courant.
2.14
Ten aanzien van zijn lasten heeft de man geen stukken overgelegd, zodat het hof zal uitgaan van de lasten zoals opgenomen in de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch nu daarin is vermeld dat die lasten niet zijn weersproken. Daarbij gaat het dan om de helft van de hypotheekrente, zijnde € 422,-, de helft van het forfait eigenaarslasten, de woonlasten ter grootte van de woonkostencomponent in de bijstandsnorm, ziektekosten van € 204,- per maand en een eigen risico van € 32,- per maand. De hypotheekrente (en hypotheekrente-aftrek) en het forfait eigenaarslasten vervallen vanaf mei 2019.
2.15
Op grond van het vorenstaande berekent het hof de draagkracht van de man met ingang van 20 januari 2017 op € 2.546,- en met ingang van 1 mei 2019 op € 2.947,-. De berekeningen worden bij deze beschikking gevoegd.
2.16
Gelet op de hiervoor berekende behoeftigheid van de vrouw moet en kan de man met ingang van 20 januari 2017 een bijdrage betalen van € 2.546,- per maand en vanaf mei 2019 een bijdrage van € 1.685,- per maand. Nu de man echter niet slechter kan worden van zijn ingestelde hoger beroep en de vrouw geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld, zal het hof de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 november 2016, in stand laten ten aanzien van de partneralimentatie tot mei 2019 en beslissen dat de man vanaf mei 2019 aan de vrouw € 1.685,- dient te betalen als bijdrage in haar levensonderhoud.

3.De slotsom

3.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 november 2016, voor zover daarin is bepaald dat de man aan de vrouw € 2.535,- bruto per maand dient te betalen als uitkering tot levensonderhoud en enkel voor zover die beslissing ziet op de periode vanaf mei 2019 vernietigen (onderdeel 3.3 van het dictum van die beschikking) en beslissen als hierna vermeld.
3.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de partneralimentatie betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
4.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
21 november 2016, voor zover daarin is bepaald dat de man aan de vrouw € 2.535,- bruto per maand dient te betalen als uitkering tot levensonderhoud
en enkel voor zover die beslissing ziet op de periode vanaf mei 2019(onderdeel 3.3 van het dictum) en in zoverre opnieuw beschikkende:
4.2
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2019 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.685,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.3
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
21 november 2016, voor het overige;
4.4
bepaalt dat partijen ieder de helft van de kosten van deskundige voor hun rekening dienen te nemen;
4.5
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 25 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.