ECLI:NL:GHARL:2021:1767

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.267.116/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijs en de betekenis van een telefonische overeenkomst in civiele procedures

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de betekenis van een telefonische overeenkomst tussen partijen centraal. De zaak betreft een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten, die in eerste aanleg gedaagden waren, tegen geïntimeerden, die eisers in conventie waren. De appellanten hebben bewijs geleverd dat er een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen hen en de geïntimeerden, ondanks dat er discussie was over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een van de partijen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten c.s. op basis van de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid mochten afgaan op de verklaringen van de getuigen, waaronder de betrokken partijen zelf. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, omdat de feitelijke grondslag aan het vonnis was komen te ontvallen. De kosten van de procedure in hoger beroep zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen, met een gedetailleerde opgave van de kosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.267.116/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3276064)
arrest van 23 februari 2021
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante],
wonende te [A] ,
hierna:
[appellante],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. A.K. Doornbosch, kantoorhoudend te Assen,
tegen

1.[geïntimeerde1] h.o.d.n. [geïntimeerde1] Installatiebedrijf,

wonende te [B] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. Aannemersbedrijf De Stellingwerven B.V.,
gevestigd te Haulerwijk,
hierna:
De Stellingwerven,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
advocaat: mr. A.C. Winter, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 april 2020 hier over.
1.2
Op grond van het genoemde tussenarrest heeft op 1 oktober 2020 een getuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Daarna hebben [appellanten] c.s. een memorie na enquête genomen en [geïntimeerde1] en
De Stellingwerven een memorie van antwoord na enquête.
1.4
Vervolgens zijn de stukken opnieuw overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
In het tussenarrest van 21 april 2020 heeft het hof [appellanten] c.s. toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat tussen hen enerzijds en [geïntimeerde1] en De Stellingwerven anderzijds een onvoorwaardelijke overeenkomst tot stand is gekomen die inhoudt dat:
- [appellanten] c.s. een bedrag van € 6.500,- betalen aan [geïntimeerde1] en De Stellingwerven gezamenlijk;
- partijen ieder de eigen kosten dragen, meer in het bijzonder dat partijen ook de eigen kosten in de procedure in hoger beroep in de zaak met het nummer 200.197.561/01 ieder voor eigen rekening nemen;
- [appellanten] c.s. hun tegenvorderingen laten vallen;
- [appellanten] c.s. enerzijds en [geïntimeerde1] en De Stellingwerven anderzijds elkaar vervolgens over en weer finale kwijting verlenen.
2.2
[appellanten] c.s. hebben vier getuigen doen horen, te weten [appellant] , [C] , [geïntimeerde1] en [D] . Het hof tekent daarbij aan dat op grond van artikel 164 lid 2 Rv aan de verklaring van [appellant] beperkte bewijskracht toekomt, nu [appellanten] c.s. met het bewijs zijn belast. Die beperkte bewijskracht houdt in dat de verklaring van de partijgetuige geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij er aanvullende bewijzen zijn.
2.3
Op grond van de getuigenverklaringen van [appellant] en [geïntimeerde1] valt de volgende reconstructie van de gang van zaken te maken.
2.4
Op dinsdag 21 mei 2019 heeft ten overstaan van de kantonrechter te Groningen een comparitie van partijen plaatsgevonden. De behandeling van de zaak is door de kantonrechter geschorst om partijen de gelegenheid te bieden de mogelijkheden van een oplossing voor hun geschil te onderzoeken. Dat heeft niet tot resultaat geleid, waarna de kantonrechter de behandeling van de zaak heeft voortgezet. Na afloop van de comparitie hebben [geïntimeerde1] en [E] in het gerechtsgebouw nogmaals gesproken met [appellant] . In dat gesprek heeft [appellant] gezegd nog één keer een laatste bod te zullen doen en wel van € 6.500,-. [geïntimeerde1] en [E] zijn niet op het aanbod van [appellanten] c.s. ingegaan. [D] was hierbij niet aanwezig.
2.5
Op donderdag 23 mei 2019 om 13:15 uur, zo valt op te maken uit de getuigenverklaring van [geïntimeerde1] en het door hem overgelegde overzicht met verbruiksdetails van zijn mobiele telefoon, heeft [geïntimeerde1] telefonisch contact opgenomen met [appellant] en hem gevraagd of het aanbod van € 6.500,- nog steeds stond. [appellant] heeft daar bevestigend op geantwoord. Hoewel [appellant] heeft gesteld dat het eerste telefoongesprek tussen hem en [geïntimeerde1] na de comparitie bij de kantonrechter niet op
23 mei 2020 maar op 22 mei 2020 heeft plaatsgevonden, blijkt uit het genoemde overzicht met verbruiksdetails dat dit onjuist is.
Vervolgens heeft [appellant] eveneens op 23 mei 2020 [geïntimeerde1] gebeld. In dat gesprek zijn de voorwaarden voor de overeenkomst doorgenomen. [appellanten] c.s. zouden € 6.500,- betalen en hun vorderingen in reconventie laten vervallen tegen finale kwijting van de vorderingen van [geïntimeerde1] en De Stellingwerven. Daarbij zouden partijen ieder hun eigen kosten dragen. De overeenkomst zou op kosten van [geïntimeerde1] op papier worden gezet door zijn advocaat, mr. De Winter.
2.6
Aangezien het bod zonder nadere beperkingen is gedaan tegen finale kwijting en met compensatie van de kosten, moeten daaronder naar het oordeel van het hof mede de kosten van het hoger beroep tegen het tussenvonnis worden begrepen, ook al is daar niet uitdrukkelijk over gesproken. Zo heeft [geïntimeerde1] het ook begrepen, want hij heeft als getuige verklaard dat [appellant] geen extra advocaatkosten wilde hebben.
2.7
Tussen partijen bestaat niettemin verschil van mening over het antwoord op de vraag of uiteindelijk een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [appellanten] c.s. enerzijds en [geïntimeerde1] en De Stellingwerven anderzijds. Het gaat dan met name om de vraag of [geïntimeerde1] ook De Stellingwerven vertegenwoordigde. Daarvoor is het volgende van belang.
2.8
Aangezien [appellanten] c.s. nog niets van de zijde van [geïntimeerde1] en De Stellingwerven hadden vernomen, heeft Van der Zee maandag 3 juni 2019 gebeld met [geïntimeerde1] , die hem daarna op 4 juni 2019 heeft teruggebeld.
Van dat gesprek heeft [appellant] een opname gemaakt die hij in een transcriptie heeft weergegeven. Tijdens het getuigenverhoor van [appellant] is de opname beluisterd in aanwezigheid van [geïntimeerde1] . Vastgesteld is dat de opname het gesprek tussen [geïntimeerde1] en [appellant] weergeeft en dat de transcriptie een correcte weergave van het telefoongesprek vormt.
2.9
[geïntimeerde1] heeft vervolgens als getuige verklaard:
"U vraagt mij of er in mijn beleving een deal was gesloten met [appellant] . In mijn beleving
was er wel een deal maar moest die nog worden bevestigd door mijn broer en mijn vader.
[E] werkt bij de B.V. van vader. Vader heeft de zeggenschap binnen de B.V..
U houdt mij voor dat wij bij het getuigenverhoor van [appellant] hebben geluisterd naar de
opname van een telefoongesprek gedateerd 4 juni 2019, productie 2 bij de memorie van
grieven. Het klopt dat ik de andere persoon in dat telefoongesprek ben.
U houdt mij enkele passages uit dit telefoongesprek voor.
De eerste passage luidt:
[geïntimeerde1] : ja dat klopt ja, ja, ja, nou ja, hoe heet het, dat hebben we eerder gezegd, dan eh, ik ben
niet de enige partij.
[appellant] : nee maar vorige week zei je dat niet hé, jij sprak namens de Fe. namens gewoon eh de de
totale zaak oplossen en
[geïntimeerde1] : jaja,
[appellant] .: en
[geïntimeerde1] .: ja dat klopt
[appellant] .: toen zei je geen
[geïntimeerde1] .: ja dat ben ik met je eens
[appellant] .: dus ik mocht wel aannemen dat jij praat namens iedereen, en jij
[geïntimeerde1] .: daar was ik ook eerlijk vanuit gegaan, ja ja
[appellant] .: ja want jij opent
[geïntimeerde1] .: maar dit bleek iets anders te zijn
[appellant] .: want jij opent ook gewoon heel eerlijk ronduit, staat jouw voorstel nog
[geïntimeerde1] .: mm, ja dat klopt ja'.
U vraagt mij hoe dat bedoeld is. Mijn antwoord is, het is wel besproken maar het moest nog
worden bevestigd in een uitgewerkte overeenkomst.
U houdt mij nog een passage voor:
' [appellant] .: dus dat ik een foute gedachtegang van hem en als je dan een voorstel doet, want ik
neem heus wel aan dat [E] ook wist dat jij mij ging bellen met dit voorstel
[geïntimeerde1] .: eh ja, dat wist hij ook wel ja, ja
[appellant] .: en dan moet ie, dan is het, ja wat voor motivatie hij dan ook gehad heeft, hij heeft jou die
ruimte gegeven om te bellen, en je vader heeft op de rechtbank al gezegd, in de gang tegen
ons 'ik laat het aan de jongens over', dus jullie zijn wel bevoegd.
[geïntimeerde1] .: mm, ja.'
Mijn reactie daarop is, ik ontken niet de passage uit het gesprek maar ik kan mij niet
voorstellen dat mijn vader heeft gezegd 'ik laat het aan de jongens over'.
U vraagt mij wat de reden is dat ik daar niet tegen in ben gegaan. Dat heb ik niet gedaan
omdat dat vaak geen zin heeft."
2.1
Zowel uit de getuigenverklaring van [appellant] als [geïntimeerde1] blijkt dat [appellanten] c.s. al jaren klant waren van [geïntimeerde1] en voor de verbouwing van hun woning hem hadden ingeschakeld. Ongeacht wie hij bij de verbouwing verder zou inschakelen, [geïntimeerde1] zou de contactpersoon blijven. Ook op het moment dat [geïntimeerde1] De Stellingwerven werkzaamheden liet uitvoeren, bleef hij de contactpersoon voor [appellanten] c.s. Die gang van zaken is door [D] bevestigd.
In de telefoongesprekken op 23 mei 2019 en 4 juni 2019 heeft [appellant] een aantal keren gevraagd of [geïntimeerde1] mede namens De Stellingwerven sprak. [geïntimeerde1] heeft daarop bevestigend geantwoord, zo blijkt uit zijn getuigenverklaring.
Gelet op een en ander hebben [appellanten] c.s. mogen afgaan op de schijn bevoegdheid van [geïntimeerde1] om De Stellingwerven te vertegenwoordigen, als bedoeld in artikel 3:61 lid 2 BW.
2.11
Met betrekking tot de stelling van [geïntimeerde1] dat hij in elk geval zeker weet dat hij heeft gezegd, dat alles op papier moest worden gezet en dat iedereen zijn handtekening daaronder zou moeten zetten, overweegt het hof dat dit weliswaar ter sprake is gekomen, maar dat niet is gebleken dat dit door hem als voorwaarde voor het ontstaan van de overeenkomst is genoemd. Ook uit de transcriptie blijkt niet van een zodanige voorwaarde. [appellanten] c.s. hebben een en ander kunnen opvatten als een afspraak om de reeds tussen [appellanten] c.s. en [geïntimeerde1] , mede namens De Stellingwerven, op 23 mei 2019 mondeling gesloten overeenkomst op papier te zetten.
2.12
Op grond van wat hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat [appellanten] c.s. in het hun opgedragen bewijs zijn geslaagd en dat er op 23 mei 2019 een overeenkomst tot stand is gekomen tussen enerzijds [appellanten] c.s. en anderzijds [geïntimeerde1] en De Stellingwerven.
2.13
De grief slaagt en het bestreden vonnis van 18 juni 2019 zal worden vernietigd, nu daaraan de feitelijke grondslag is komen te ontvallen. Zoals door [appellanten] c.s. gevorderd, zullen de vorderingen in eerste aanleg in conventie en in reconventie worden afgewezen.
2.14
[geïntimeerde1] en De Stellingwerven zullen, zoals in de memorie van grieven is gevorderd, als de in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
De kosten van de procedure in hoger beroep worden aan de zijde van [appellanten] c.s. begroot op € 840,01 aan verschotten (kosten dagvaarding € 99,01 en griffierecht € 741,-) en € 3.342,- (3 punten, tarief II, € 1.114,- per punt) aan geliquideerd salaris voor de advocaat.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juni 2019,
en opnieuw recht doende:
wijst in de procedure in conventie de vorderingen van [geïntimeerde1] en De Stellingwerven af;
wijst in de procedure in reconventie de vorderingen van [appellanten] c.s. af;
veroordeelt [geïntimeerde1] en De Stellingwerven in de kosten van de procedure in hoger beroep gevallen aan de zijde [appellanten] c.s., vastgesteld op € 835,08,- aan verschotten en € 3.342,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
Aldus gewezen door mrs. B.J.H. Hofstee, M.W. Zandbergen en M. Willemse en is uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag
23 februari 2021 in bijzijn van de griffier.