ECLI:NL:GHARL:2021:1763

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.254.846/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over schadevergoeding na vernieling van beveiligingscamera's door familielid

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen een appellant, eigenaar van een taxibedrijf, en zijn neef, de geïntimeerde, die in 2016 heeft geprobeerd in te breken in het bedrijfspand van de appellant. Tijdens deze inbraak zijn er schadeposten ontstaan, waaronder de vernieling van beveiligingscamera's. De appellant had eerder een vordering ingesteld bij de politierechter, waar hij gedeeltelijk in het gelijk werd gesteld, maar voor het overige niet-ontvankelijk werd verklaard. In deze procedure vordert de appellant de schade die niet door de politierechter is toegewezen, inclusief de kosten voor het vervangen van de beveiligingscamera's en een recorder, alsook omzetverlies. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde aansprakelijk is voor de schade en dat de appellant voldoende bewijs heeft geleverd dat twee camera's zijn beschadigd. De vordering tot schadevergoeding voor de camera's is grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering voor omzetverlies, die niet toewijsbaar werd geacht. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van € 3.628,- aan de appellant, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de schadedatum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.254.846/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 6483718)
arrest van 23 februari 2021
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. C.T.S.,
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.S. Hellendoorn, kantoorhoudend te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. M.S. Scheffers, kantoorhoudend te Hoogezand.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 24 september 2019 hier over.
1.2
Op grond van het genoemde tussenarrest heeft op 18 juni 2020 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Vervolgens is een datum voor arrest bepaald.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1
[appellant] heeft een taxibedrijf. Hij is de oom van [geïntimeerde] .
2.2 In de nacht van 1 op 2 april 2016 heeft [geïntimeerde] geprobeerd in te breken in het bedrijfspand van [appellant] . Bij deze inbraak is schade ontstaanIn een vonnis van 23 maart 2017 van de politierechter te Groningen is [geïntimeerde] veroordeeld tot 40 uur dienstverlening voor vernieling, het subsidiair tenlastegelegde.
[appellant] had zich gevoegd als benadeelde partij. Van zijn vordering van € 8.396,89 heeft de politierechter € 2.939,81 toegewezen. [appellant] is voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaard. Het vonnis van de politierechter is definitief geworden.
2.3
In deze procedure vordert [appellant] de niet door de politierechter toegewezen schade, door hem begroot op € 4.249,13 (dat is wat lager dan het bedrag waarvoor hij niet-ontvankelijk is verklaard, omdat hij in deze procedure uitgaat van andere bedragen dan bij de politierechter), te vermeerderen met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De schade bestaat uit de kosten van het vervangen van een beveiligingscamera (€ 929,-) en een recorder (€ 2.699,-) en uit omzetverlies (€ 621,33).
2.4
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] afgewezen. Het hof wijst de vordering grotendeels (op de schade vanwege het omzetverlies na) toe.
Deze beslissing wordt hierna toegelicht.

3.Bespreking van de geschilpunten tussen partijen

Het staat niet ter discussie dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade van [appellant]

3.1
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [geïntimeerde] bij een poging om in te breken in het bedrijfspand van [appellant] schade heeft veroorzaakt. Hij is ook aansprakelijk voor deze schade.
Ook wanneer hij, zoals hij stelt, onder invloed van een psychose heeft gehandeld, staat dat gelet op het bepaalde in artikel 6:165 lid 1 BW niet in de weg aan toerekening aan [geïntimeerde] van de als onrechtmatige daad te kwalificeren beschadiging van de eigendommen van [appellant] .
Zijn de tweede camera en de recorder ook beschadigd door [geïntimeerde] ?
3.2
In de procedure bij de politierechter heeft [appellant] de kosten van vervanging van twee beveiligingscamera’s en van de recorder waarop de camera’s aangesloten waren gevorderd. De politierechter heeft de kosten van vervanging van één camera toegewezen. In deze procedure gaat het er om of [geïntimeerde] twee camera’s (en niet één camera) heeft beschadigd en of bij de beschadiging van de camera(‘s) ook de recorder onherstelbaar is beschadigd, zoals [appellant] stelt, maar [geïntimeerde] betwist. Stelplicht en bewijslast betreffende het bestaan en omvang van de schade rusten op [appellant] .
3.3
[appellant] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een camerasysteem had met
zes camera’s. In de door hem overgelegde factuur van BNC Groningen (hierna: BCN) betreffende de aanschaf van een camerasysteem worden zes camera’s (vijf buitencamera’s en één binnencamera) vermeld. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] twee van deze buitencamera’s vernield, een camera aan de voorkant van het pand en een camera aan de achterzijde. In deze procedure gaat het om die laatste camera.
3.4
[geïntimeerde] heeft betwist dat hij deze camera heeft beschadigd. Hij wijst erop dat in de
eerste aangifte, op 2 april 2016 door [B] , melding wordt gemaakt van één kapotte beveiligingscamera. [appellant] heeft erop gewezen dat hijzelf ten tijde van het incident in Turkije verbleef. [B] heeft meteen na het incident ter plaatse aangifte gedaan. Het was toen nog donker - het proces-verbaal van aangifte vermeldt dat de aangifte om 03:25 uur is gedaan - en de volledige schade was nog niet geïnventariseerd. Om die reden is de beschadiging van de andere camera toen niet geconstateerd. [appellant] heeft op 13 april 2016 een aanvullende aangifte gedaan, waarbij hij melding heeft gemaakt van het vernielen van twee camera’s, en ook van de beschadiging aan de recorder.
3.5
De stelling van [appellant] over het ontbreken van de beschadigde tweede camera in de eerste aangifte vindt steun in een schriftelijke verklaring van [B] van 1 maart 2019, waarin hij onder meer schrijft:

Eenmaal aangekomen was de politie aanwezig en werd ik bijgepraat over de situatie. De dader was op heterdaad betrapt door de medewerkers van Taxi Oost en was meegenomen door de politie. Samen met de medewerkers en de politieagenten hebben we gekeken naar de schade, veroorzaakt door de dader. Het raam van de deur bij de ingang was gebroken en aan de camera’s bij de ingang was zichtbare schade. Ik heb toen ter plekke aangifte gedaan tegen de dader en heb ik de zichtbare schade meegenomen in mijn aangifte. De politieagent heeft mij toen gevraagd of ik de camerabeelden wilde sturen, maar ik had geen toegang tot het afgesloten kantoor omdat ik de sleutel niet had. We zijn vervolgens om het kantoor gelopen om te kijken of er nog meer schade was veroorzaakt, maar het was te donker om dit goed te zien. De politieagent heeft mij daarom gevraagd om de aangifte aan te vullen als er gebleken was dat er nog meer schade was veroorzaakt.In de ochtend heb ik opnieuw gekeken bij het kantoor en heb ik geconstateerd dat de camera aan de achterzijde van het kantoor ook was beschadigd. Tevens is er een poging gedaan om via de zijkant van het kantoor naar binnen te dringen. Er waren voetafdrukken zichtbaar op de deur en bloed aan de deurklink. Dit heb ik vervolgens telefonisch gemeld aan
[appellant] en hebben we besloten om te wachten tot [appellant] weer terug was gekeerd van zijn vakantie. [appellant] heeft vervolgens een aangifte ingediend met daarbij de aanvullende schade.’
De verklaring is gedetailleerd en geeft een overtuigende toelichting op het feit dat in de eerste aangifte melding wordt gemaakt van één beschadigde camera, maar er toch twee camera’s waren beschadigd, waaronder één aan de achterzijde. De verklaring sluit ook aan bij de besproken en nog te bespreken informatie. Dat maakt de verklaring veel geloofwaardiger dan wanneer de inhoud ervan haaks zou staan op andere informatie. Dat bij de verklaring geen ID-bewijs is gevoegd, is onvoldoende om eraan te twijfelen dat de verklaring ook daadwerkelijk van [B] afkomstig is. De verklaring is, naar blijkt uit de adressering, via de advocaat van [appellant] tot stand gekomen en daarin is al een belangrijke waarborg gelegen dat de verklaring niet door een ander is opgesteld. Bovendien vertoont de handtekening onder de verklaring sterke gelijkenis met de handtekening van [B] onder het proces-verbaal van politie.
3.6
Naast de verklaring van [B] zijn ook twee andere stukken van belang.
Allereerst blijkt uit een offerte van BCN van 7 april 2016 dat BCN enkele dagen na het incident twee buitencamera’s aan [appellant] heeft geoffreerd. Dat sluit aan bij de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] twee buitencamera’s heeft beschadigd.
Ook in een in opdracht van de opstalverzekeraar van [appellant] opgesteld onderzoeksrapport van de heer [C] wordt melding gemaakt van de beschadiging van (onder meer)
twee camera’s en de recorder.
3.7
In het licht van deze overtuigend onderbouwde stelling van [appellant] heeft [geïntimeerde] zijn verweer onvoldoende onderbouwd. Zo heeft hij geen verklaring gegeven voor het feit dat al kort na het incident een offerte is aangevraagd voor twee camera’s. [geïntimeerde] besteedt weliswaar veel aandacht aan het feit dat geen beelden beschikbaar zijn van de volgens [appellant] vernielde tweede camera, maar uit het feit dat die beelden niet beschikbaar zijn, volgt nog niet dat dat de camera er niet was. In dit verband wijst het hof erop dat uit de hiervoor besproken factuur van BNC volgt dat, anders dan [geïntimeerde] steeds heeft betoogd, het camerasysteem uit zes en niet uit vijf camera’s bestond.
3.8
De conclusie is dat het hof ervan uitgaat dat [geïntimeerde] twee camera’s zodanig heeft beschadigd dat deze vervangen moesten worden. De vordering betreffende één camera is al door de politierechter toegewezen. Dat de schade betreffende de andere camera € 929,- bedraagt, zoals door [appellant] is gevorderd, staat niet ter discussie, zodat dit bedrag toewijsbaar is.
3.9
Wat de schade aan de recorder betreft, beroept [appellant] zich op een brief van
10 juni 2016 van BCN. In deze brief schrijft BCN:

Het is meer dan aannemelijk dat door de vernieling van de camera's op 2 april 2016 de NVR recorder mogelijke kortsluiting heeft gehad. Dit omdat zowel de camera's als de NVR recorder op de zelfde spanningsgroep in de meterkast zijn aangesloten. Uit onderzoek van de NVR recorder is gebleken dat er inderdaad beschadigingen zijn ontstaan aan de NVR recorder wat te verwijten is aan de vernieling van de camera's door piekspanning/kortsluiting.Het is niet aan te bevelen om de NVR recorder te repareren, omdat een NVR recorder 100% te vertrouwen moet zijn en wij geen garantie kunnen geven hoelang een gerepareerde NVR recorder blijft werken.
Gezien de reparatiekosten gelijk kunnen lopen met het aanschaf van een nieuwe NVR recorder, adviseren wij u gezien bovenstaande een nieuwe recorder aan te schaffen.
3.1
Met deze verklaring heeft [appellant] een afdoende toelichting gegeven op zijn stelling dat schade is ontstaan aan de recorder. Uit de verklaring, die dateert van enkele maanden na het incident, volgt dat BCN een recorder van [appellant] heeft onderzocht. De suggestie van [geïntimeerde] dat mogelijk een andere recorder is onderzocht, is speculatief en verder niet onderbouwd. BCN geeft in de verklaring aan dat en waarom bij een beschadiging van een camera ook de recorder beschadigd raakt en dat die situatie zich ook in dit geval heeft voorgedaan. Met de hiervoor aangehaalde verklaring van [B] en de toelichting van [appellant] zelf, is aannemelijk dat niet onmiddellijk is ontdekt dat de recorder beschadigd was. De recorder bevond zich immers in een afgesloten ruimte in het pand en alleen [appellant] , die zich in het buitenland bevond, kon deze ruimte openen.
3.11
Dat de vervangingskosten (minimaal) € 2.699,-, - het gevorderde bedrag - bedragen, is voldoende onderbouwd met de offerte van BCN van 8 april 2016 en door [geïntimeerde] ook niet gemotiveerd weersproken, zodat het gevorderde bedrag toewijsbaar is.
Heeft [appellant] meer dan € 300,- schade door omzetverlies geleden?
3.12
[appellant] stelt dat hij € 821,13 omzetverlies heeft geleden. Hij stelt dat hij drie dagen kwijt is geweest aan het regelen van zaken rond de vernieling. Daardoor heeft hij de omzet van drie taxidiensten gemist heeft. Uit een tweetal schriftelijke verklaringen van zijn accountant volgt dat de omzet per dienst € 273,71 bedraagt. In de laatste verklaring van de accountant wordt ook een specificatie verstrekt van de bestede tijd. Omdat [appellant] € 100,- heeft moeten betalen voor de verklaringen van zijn accountant en de politierechter al € 300,- aan omzetschade heeft toegewezen, vordert hij per saldo nog
€ 821,13 + € 100,- -/- € 300,- = € 621,13.
3.13
Deze schadepost is niet toewijsbaar. Het is aannemelijk dat [appellant] tijd heeft moeten besteden aan het regelen van de schade. [appellant] vordert geen vergoeding van die tijd, maar van omzetverlies doordat hij als gevolg van het feit dat hij allerlei dingen moest regelen geen taxidiensten kon doen. Dat laatste heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt. Uit de door [appellant] overgelegde urenspecificatie volgt dat hij veel activiteiten heeft moeten ondernemen, maar het betreft veelal activiteiten die ‘tussen de bedrijven door’ konden worden verricht, geen activiteiten die aaneengesloten verricht moesten worden, waardoor een taxidienst moest worden afgezegd. Dat volgt ook niet uit de overgelegde verklaring van de accountant. Daaruit kan alleen worden afgeleid dat indien [appellant] een taxidienst heeft moeten missen de omzetschade € 270,- per dienst bedraagt. Dàt [appellant] een taxidienst heeft moeten missen, heeft de accountant niet vastgesteld. De accountant heeft bijvoorbeeld ook geen vergelijking gemaakt tussen het aantal taxidiensten in de periode voorafgaand aan het incident en in de periode van het incident, zodat ook niet kan worden vastgesteld dat sprake is van minder diensten.
Bovendien wijst [geïntimeerde] er terecht op dat tegenover eventueel gederfde omzet ook bespaarde kosten staan, zodat indien [appellant] al omzet heeft gemist, de daardoor geleden schade niet gelijk is aan de gemiste omzet. De vordering betreffende deze post is dan ook niet toewijsbaar.
Conclusies
3.14
De grieven van [appellant] slagen gedeeltelijk. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter dan ook vernietigen. De vordering van [appellant] is toewijsbaar tot een bedrag van
€ 929,- + € 2.699,- = € 3.628,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2016, de schadedatum. De kantonrechter heeft de vordering betreffende de buitengerechtelijke kosten afgewezen en tegen deze beslissing is geen grief gericht, zodat het hof geen buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
3.15
Bij deze stand van zaken is [geïntimeerde] grotendeels in het ongelijk gesteld. Om die reden zal hij worden veroordeeld in de proceskosten van de procedure bij de kantonrechter
(salaris gemachtigde € 400,-) en bij het hof (2 punten, tarief I), te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten (conform de gevorderde bedragen).

3.De beslissingHet hof:vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 26 september 2008 tussen partijen gewezen,en doet opnieuw recht als volgt:veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen € 3.628,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 april 2016;veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten en bepaalt deze kosten, voor zover tot nu toe aan de zijde van [appellant] gevallen:- voor de procedure bij de kantonrechter op € 306,51 aan verschotten en op

€ 400,- voor salaris gemachtigde;
- voor de procedure bij het hof op € 400,57 aan verschotten en op € 1.574,- voor geliquideerd salaris van de advocaat,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na de datum van dit arrest;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten van € 157,-, te verhogen met € 82,- indien niet binnen
14 dagen na de datum van dit arrest aan de veroordeling is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. K.M. Makkinga, H. de Hek en M. Willemse en is op
23 februari 2021 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.