In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die sinds 30 juli 2019 onder toezicht is gesteld. De ouders, de vader en de moeder, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 3 augustus 2020 de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd tot 13 augustus 2021. De ouders zijn het niet eens met deze verlenging en verzoeken het hof om deze beslissing te vernietigen.
De procedure in hoger beroep is gestart met een beroepschrift dat op 3 november 2020 is ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 januari 2021, waarbij de ouders en hun advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling. De raad voor de kinderbescherming heeft ervoor gekozen niet aanwezig te zijn.
Het hof heeft de feiten en rapporten van deskundigen in overweging genomen, waaronder een onderzoek door een psycholoog en rapportages van de gecertificeerde instelling. Het hof concludeert dat de ouders, ondanks hun liefde voor de minderjarige, niet in staat zijn om de zorg voor hem op zich te nemen. De ouders hebben een lichte verstandelijke beperking en kunnen niet voldoende bescherming en opvoeding bieden. Het hof bekrachtigt daarom de beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.
De beslissing van het hof is dat de beschikking van de kinderrechter in stand blijft, en de ouders worden in hun verzoek tot vernietiging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet in het gelijk gesteld.