ECLI:NL:GHARL:2021:1732

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.285.513
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die sinds 30 juli 2019 onder toezicht is gesteld. De ouders, de vader en de moeder, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 3 augustus 2020 de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd tot 13 augustus 2021. De ouders zijn het niet eens met deze verlenging en verzoeken het hof om deze beslissing te vernietigen.

De procedure in hoger beroep is gestart met een beroepschrift dat op 3 november 2020 is ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 januari 2021, waarbij de ouders en hun advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling. De raad voor de kinderbescherming heeft ervoor gekozen niet aanwezig te zijn.

Het hof heeft de feiten en rapporten van deskundigen in overweging genomen, waaronder een onderzoek door een psycholoog en rapportages van de gecertificeerde instelling. Het hof concludeert dat de ouders, ondanks hun liefde voor de minderjarige, niet in staat zijn om de zorg voor hem op zich te nemen. De ouders hebben een lichte verstandelijke beperking en kunnen niet voldoende bescherming en opvoeding bieden. Het hof bekrachtigt daarom de beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.

De beslissing van het hof is dat de beschikking van de kinderrechter in stand blijft, en de ouders worden in hun verzoek tot vernietiging van de machtiging tot uithuisplaatsing niet in het gelijk gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.513
(zaaknummer rechtbank Overijssel 250951)
beschikking van 23 februari 2021
inzake
[verzoeker](de vader)
en
[verzoekster](de moeder),
wonende te [A] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. R. Kaya te Enschede,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de heer en mevrouw
[B],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 3 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 november 2020;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Kaya van 19 november 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Kaya van 21 januari 2021 met producties;
- een brief van de pleegouders, ingekomen op 25 januari 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2021 plaatsgevonden. De ouders waren aanwezig met hun advocaat. Namens de GI waren [D] en [E] aanwezig. De raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) heeft op 13 november 2020 laten weten niet naar de zitting te zullen komen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 te [A] . De ouders oefenen samen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Op 30 juli 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, [de minderjarige] (voorlopig) onder toezicht gesteld tot 13 augustus 2019. De kinderrechter heeft toen ook een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 13 augustus 2019. De beide maatregelen zijn steeds verlengd, de laatste keer op 30 januari 2020, tot 13 augustus 2020.
3.3
[de minderjarige] woont sinds 30 juli 2019 in het pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking waartegen de ouders hoger beroep hebben ingesteld, heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing opnieuw verlengd tot 13 augustus 2021. De ouders zijn het niet eens met de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing.
4.2
De ouders verzoeken het hof de beslissing van de kinderrechter tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing te vernietigen, en het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt de beslissing van de kinderrechter over de machtiging uithuisplaatsing te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechter kan de GI een machtiging geven de kinderen uit huis te plaatsen als dat nodig is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen (artikel 1:265b lid 1 BW). De rechter kan de machtiging telkens verlengen. Hij kan dit iedere keer doen met niet meer dan een jaar (artikel 1:265c lid 2 BW).
5.2
Naar aanleiding van de beschikking van de kinderrechter van 30 januari 2020 heeft de GI laten onderzoeken waar [de minderjarige] het beste kan opgroeien. Daarvoor heeft de GI opdracht gegeven aan drs. [F] , psycholoog, en Baby-IOG (Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling) van [G] ingezet.
[F] heeft onderzoek gedaan naar de persoonlijkheid en het (verstandelijk) functioneren van de moeder en de vader en naar hun opvoedkundige vaardigheden. [F] heeft verder onderzoek gedaan naar de affectieve en pedagogische behoeften van [de minderjarige] . Op 27 april 2020 heeft [F] drie rapporten uitgebracht. [G] heeft op 29 juni 2020 gerapporteerd over het verloop van de Baby-IOG.
5.3
De kinderrechter heeft in 2019 beslist dat het nodig was om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. Het hof vindt dat nog steeds nodig. Het hof heeft hierbij gelet op alle rapporten en verslagen en op alles wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen. Het hof is van oordeel dat de ouders zich nog onvoldoende zelfstandig kunnen redden met [de minderjarige] en dat zij daarom niet in staat zijn thuis de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. Het hof zal hieronder uitleggen waarom het hof dat vindt.
5.4
Uit alle stukken blijkt dat de ouders erg veel van [de minderjarige] houden. Dat heeft het hof op de zitting ook gezien en gehoord. De ouders genieten enorm van [de minderjarige] en willen alles voor hem doen. Zij doen erg hun best om te leren hoe zij [de minderjarige] het beste kunnen verzorgen en hoe zij met hem om moeten gaan. Zij hebben ook al veel geleerd. De ouders hebben met hulp behoorlijke stappen vooruit gemaakt. Waar het om gaat is of de ouders nu in staat zijn om [de minderjarige] (eventueel met hulp) zelf thuis op te voeden.
5.5
[F] komt tot de conclusie dat de ouders, zelfs met maximale (24-uurs) hulpverlening, [de minderjarige] niet kunnen bieden wat hij nodig heeft om zich voldoende te kunnen ontwikkelen. Uit het onderzoek van [F] blijkt dat de ouders een lichte verstandelijke beperking hebben. Zij kunnen niet vanuit [de minderjarige] denken en zij kunnen [de minderjarige] niet genoeg beschermen tegen eventueel gevaar. De ouders kunnen [de minderjarige] niet de aansturing bieden die hij voor zijn ontwikkeling nodig heeft. In de directe verzorging, de veiligheid, het stimuleren van de ontwikkeling van [de minderjarige] en het bieden van pedagogische begrenzing komen zij tekort. De ouders leren ook moeilijk nieuwe vaardigheden bij en het lukt hen niet om wat zij geleerd hebben ook in nieuwe situaties te gebruiken. De ouders hebben verder te weinig mensen om hen heen om hen te ondersteunen. De vader heeft forse communicatieve en sociaal-emotionele tekorten. De moeder ervaart nog de gevolgen van een belaste jeugd, ook al heeft ze die grotendeels verwerkt.
5.6
[G] heeft vanaf januari 2020 elke week bezoeken begeleid tussen [de minderjarige] en de ouders. Daarbij is baby-IOG ingezet om in zes maanden duidelijkheid te krijgen over de opvoedingsvaardigheden van de ouders. De bezoeken duurden twee tot drie en een half uur per keer, drie weken achter elkaar bij de ouders thuis en in de vierde week in het pleeggezin. De bezoeken zijn door de coronamaatregelen in maart 2020 gestopt. Er waren toen 10 bezoeken geweest. In verband met de emotionele beschikbaarheid van de moeder en onveiligheid door het gedrag van de vader (beiden één keer) heeft [G] in februari 2020 een veiligheidsplan gemaakt. [G] heeft verslagen van de begeleide bezoeken gemaakt. Het hof heeft die verslagen gelezen. In het eindverslag van 29 juni 2020 staat dat [G] op basis van 10 bezoeken geen uitgebreide beoordeling kan geven van de opvoedvaardigheden van de ouders.
De bezoekmomenten met IOG-begeleiding van [G] zijn na maart niet meer afgemaakt. De ouders hebben op de mondelinge behandeling bij het hof gezegd dat ze dat ook niet meer wilden. De ouders hadden geen vertrouwen meer in de begeleider omdat die tegen hen zei dat ze alles heel goed deden en tegen de GI iets anders zei. De baby-IOG is toen gestopt. De omgangsmomenten worden nu begeleid door Ann-zorg. Dat gaat goed. De ouders leren ook van de pleegouders. Daar kunnen ze goed mee opschieten.
5.7
De advocaat van de ouders heeft vraagtekens gezet bij de inzet van onderzoeksinstrumenten door [F] en de onderzoeksuitslag van [F] . De moeder zou te veel belast zijn op de dag dat ze de IQ-test deed. Het hof is het niet met de advocaat eens dat het onderzoek door [F] niet volgens de regels is uitgevoerd. Bovendien is het IQ-onderzoek van de ouders maar een deel van het onderzoek. Het onderzoek bestaat uit veel meer onderdelen. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de conclusies van [F] . Het eindverslag van baby-IOG van [G] van 29 juni 2020 maakt dat niet anders. Daarin staat dat de opvoedsituaties die zich hebben voorgedaan vooral leermomenten voor de ouders zijn geweest. De ouders hebben laten zien open te staan voor tips en adviezen. Over het veiligheidsplan kon nog niet uitgebreid met de ouders worden gepraat. Het hof vindt dat uit de verslagen van de baby-IOG niet blijkt dat de ouders zich voldoende kunnen redden met [de minderjarige] om hem thuis te verzorgen en op te voeden.

6.De slotsom

Gelet op wat hiervoor staat slaagt het hoger beroep van de ouders niet. Het hof zal de beslissing over de uithuisplaatsing in de beschikking van de rechtbank van 3 augustus 2020 bekrachtigen. Dat betekent dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 3 augustus 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen (te weten de beslissing over de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing).
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck,
K.A.M. van Os-ten Have en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 23 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.