ECLI:NL:GHARL:2021:1726

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.280.577
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk ouderlijk gezag na scheiding van ouders met pleegzorgsituatie

In deze zaak gaat het om de vraag of de ouders gezamenlijk het gezag over hun drie kinderen kunnen uitoefenen na hun scheiding. De moeder, die eerder alleen het gezag had, is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin werd bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen zouden uitoefenen. De vader heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om alleen belast te worden met het gezag. De kinderen zijn sinds eind 2019 in pleeggezinnen geplaatst en staan onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De raad voor de kinderbescherming en de GI waren ook vertegenwoordigd. Het hof oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en dat beide ouders in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de kinderen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst de verzoeken van zowel de moeder als de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.280.577
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 500827)
beschikking van 23 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.R. Koopman te Zeist,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. Peet te Rotterdam.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen: de GI,
en
de
pleegoudersvan [de minderjarige1] ,
de
pleegoudersvan [de minderjarige2] ,
de
pleegoudersvan [de minderjarige3] .

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 juli 2020;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, met producties;
- een brief van de GI van 14 januari 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2021 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [C] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [D] en [E] . Voorts zijn als informant verschenen [F] , pleegvader van [de minderjarige1] , en de heer en mevrouw [G] , pleegouders van [de minderjarige3] .

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren te [H] [in] 2013,
- [de minderjarige2] , geboren te [H] [in] 2015, en
- [de minderjarige3] , geboren te [H] [in] 2016,
over wie zij - sinds de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking - gezamenlijk het gezag uitoefenen. Voordien was de moeder alleen belast met het gezag over de kinderen.
De vader heeft met vervangende toestemming van de rechter de kinderen erkend.
De ouders hebben hun relatie in 2017 verbroken. De kinderen woonden bij de moeder. Sinds eind 2019 wonen de kinderen in pleeggezinnen.
3.2
Op 5 mei 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland. De ondertoezichtstelling is sindsdien telkens verlengd, laatstelijk tot 21 mei 2021. Op 10 maart 2020 is de Stichting Samen Veilig Midden-Nederland als gecertificeerde instelling opgevolgd door Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering.
Bij beschikking van 23 september 2019 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van alle drie kinderen. In november en december 2019 zijn de kinderen in drie verschillende pleeggezinnen geplaatst.
3.3
Op 10 januari 2020 heeft de vader verzocht - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - om alleen belast te worden met het ouderlijk gezag dan wel samen met de moeder of samen met de GI belast te worden met het ouderlijk gezag over de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, bestreden beschikking is - voor zover hier van belang - bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het gezag over de kinderen.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking ten aanzien van het gezamenlijk gezag. De moeder verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van het gezamenlijk gezag te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de vader om gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de kinderen te worden belast wordt afgewezen.
4.3
De vader is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De vader verzoekt in het principaal hoger beroep het hoger beroep van de moeder af te wijzen, dan wel haar niet-ontvankelijk te verklaren. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vader de bestreden beschikking ten aanzien van het gezamenlijk gezag te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vader alleen te belasten met het gezag over de kinderen.
4.4
De moeder voert verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het verzoek van de vader in het incidenteel hoger beroep af te wijzen, dan wel te oordelen zoals het hof juist oordeelt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek alleen wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek van de ouder om hem alleen met het gezag te belasten slechts wordt ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
5.2
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zullen raken tussen de ouders of dat afwijzing van het verzoek om gezamenlijk gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het hof neemt hiervoor het volgende in aanmerking.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen. Naar het oordeel van het hof wordt door de ouders voldaan aan dit vereiste. Er is heel veel gebeurd tussen de ouders en uit de informatie van de GI blijkt weliswaar dat de samenwerking met de ouders niet soepel verloopt, maar ook dat er desondanks wel samenwerking is en dat er doorgaans toestemming wordt verkregen van beide ouders als er gezagsbelissingen genomen moeten worden. Nu er een ondertoezichtstelling loopt, zullen de kinderen bovendien niet veel hinder ondervinden van de stroeve samenwerking tussen de ouders. De communicatie tussen de ouders en het maken van afspraken kan immers vooralsnog door tussenkomst van de GI plaatsvinden. Gelet op de huidige uithuisplaatsing kunnen de pleegouders eventuele spanningen tussen de ouders die betrekking hebben op te nemen gezagsbeslissingen weghouden bij de kinderen. Anders dan de moeder ziet het hof geen aanleiding die omstandigheid buiten beschouwing te laten, omdat dit nu eenmaal de feitelijke situatie is. Het hof acht verder van belang dat, nadat er een tijd lang geen contact was tussen de vader en de kinderen, er alweer enige tijd op regelmatige basis omgang is tussen hen en dat deze omgang goed verloopt. Tussen de moeder en de kinderen is er een zelfde omgangsregeling als met de vader. Dit betekent dat beide ouders betrokken zijn in het leven van de kinderen en dat zij ook allebei zicht hebben op wat het meest in het belang van de kinderen is. Zowel de moeder als de vader wordt in deze omstandigheden in staat geacht om beslissingen te nemen die in voldoende mate aansluiten bij de huidige ontwikkelingsfase van de kinderen. Hierbij past dat de ouders ook op een gelijkwaardige manier het gezag dragen, zoals ook het uitgangspunt van de wet is. Het hof verklaart het hoger beroep van de moeder daarom ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek van de vader in het incidenteel hoger beroep om hem alleen met het gezag te belasten overweegt het hof dat dit op dezelfde gronden niet in het belang van de kinderen wenselijk is, zodat dat verzoek eveneens zal worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 april 2020, voor zover daarbij de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over de kinderen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 23 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.