In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, waarbij een bewind en mentorschap is ingesteld voor [belanghebbende1], geboren op 22 mei 1928. De verzoekers, die de kinderen van [belanghebbende1] zijn, hebben bezwaar gemaakt tegen de benoeming van [belanghebbende5] als bewindvoerder en mentor. De kantonrechter had geoordeeld dat [belanghebbende1] als gevolg van haar lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat is om haar vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De verzoekers hebben in hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij zij betogen dat de noodzaak voor onderbewindstelling en mentorschap niet voldoende is aangetoond en dat er geen sprake is van een zodanige verdeeldheid binnen de familie dat een onafhankelijke, externe bewindvoerder en mentor noodzakelijk zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat er verdeeldheid bestaat binnen de familie over de zorg voor [belanghebbende1]. De advocaat van [verweerster] heeft aangevoerd dat er voldoende bewijs is voor de noodzaak van bewind en mentorschap, onder andere op basis van neuropsychologisch onderzoek waaruit blijkt dat [belanghebbende1] mogelijk lijdt aan een neurocognitieve stoornis, mogelijk veroorzaakt door de ziekte van Alzheimer. Het hof heeft de grieven van de verzoekers verworpen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de benoeming van een onafhankelijke bewindvoerder en mentor noodzakelijk is om de belangen van [belanghebbende1] te beschermen. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekers de uitvoering van het bewind door [belanghebbende5] hebben bemoeilijkt, wat de noodzaak voor een onafhankelijke partij onderstreept.