ECLI:NL:GHARL:2021:1615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
21-005246-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten met strafoplegging en tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten van €50, waarvan de valsheid hem bekend was op het moment van uitgeven. De feiten vonden plaats op 27 mei 2019, toen de verdachte een vals bankbiljet overhandigde aan een caissière. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand opgelegd, samen met een taakstraf van 100 uren. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te wijzen op de ernst van het delict en de recidive van de verdachte. De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting, wat het hof weinig inzicht gaf in zijn huidige persoonlijke omstandigheden. De beslissing van het hof is genomen in overeenstemming met de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005246-19
Uitspraak d.d.: 19 februari 2021
VERSTEK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 oktober 2019 met parketnummer 18-129460-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-002713-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland d.d.
4 oktober 2019. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 4 oktober 2019 veroordeeld ter zake van het hem primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechter de tenuitvoerlegging gelast van een bij een eerdere uitspraak voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 30 uren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 27 mei 2019 te [plaats] althans in Nederland, opzettelijk een of meer bankbiljetten van €50, waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was als echt en onvervalst heeft uitgegeven;
subsidiair
hij op of omstreeks 27 mei 2019 te [plaats] , opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van € 50,00 heeft uitgegeven;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2019134471, gesloten en getekend op 30 mei 2019 door [verbalisant] , hoofdagent van politie-eenheid Noord-Nederland.
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 4 okt. 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de eigen waarneming van de politierechter:
De politierechter stelt vast dat op het bankbiljet de volgende teksten staan: “MovieMoney” en “This is not legal, it is to be used for motion props.” De politierechter constateert dat het bankbiljet meteen anders aanvoelt dan een echt bankbiljet.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 27 mei 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam1] , opgenomen op pagina’s 19 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Op 27 mei 2019 was ik in de [naam2] te [plaats] aan het werk achter de servicebalie. Ik werd geroepen door de caissière van kassa 1 over een vals bankbiljet van 50 euro. Ik voelde direct dat het bankbiljet geen echt geld was.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 mei 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam3] , opgenomen op pagina’s 31 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Op 27 mei 2019 werkte ik bij kassa 1 als caissière in de [naam2] , gevestigd te [plaats] . Ik zag dat een manspersoon bij het afrekenen aan mij een bankbiljet van 50 euro overhandigde. Toen ik het biljet aanpakte merkte ik meteen dat het om een vals bankbiljet ging. Ik voelde namelijk dat het papier afwijkend was en ik zag dat de randen van het bankbiljet anders waren dan een officieel bankbiljet van 50 euro. Ik zag dat het bankbiljetapparaat aangaf dat het bankbiljet vals is. Ik schreef vervolgens met een speciale stift op het bankbiljet, en zag nogmaals dat het een vals bankbiljet betrof.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 mei 2019, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] , opgenomen op pagina’s 33 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Het biljet waarvan u mij nu een kopie toont, is het 50 eurobiljet dat ik heb afgegeven.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 27 mei 2019 te [plaats] opzettelijk een bankbiljet van €50 waarvan de valsheid hem toen hij deze ontving bekend was, als echt en onvervalst heeft uitgegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven bankbiljetten waarvan de valsheid, hem, toen hij ze ontving, bekend was.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 27 mei 2019 schuldig gemaakt aan het opzettelijk als echt en onvervalst uitgeven van een bankbiljet van € 50,-, waarvan de valsheid bij ontvangst bij hem bekend was. Door zo te handelen heeft verdachte een algemeen rechtsbelang geschonden, namelijk het vertrouwen in chartaal geld. Daar komt bij het potentieel nadeel dat door deze uitgifte teweeggebracht had kunnen worden gebracht door verdachte. Aldus heeft verdachte ook inbreuk gemaakt op het vermogensbelang van de ontvanger en heeft hij overigens een voor de winkel en haar personeel ergerlijk feit begaan.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden wederom een strafbaar feit te begaan.
Verdachte is niet ter zitting van het hof verschenen, noch heeft hij zich door een raadsvrouw of -man laten vertegenwoordigen. Het hof is daarom, buiten hetgeen uit het dossier blijkt, weinig bekend over de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit en de recidive van verdachte – oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand en een taakstraf van 100 uren passend en geboden is vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane delict. Het hof acht de voorwaardelijke gevangenisstraf bovendien een passende stok achter de deur, opdat verdachte zich in de toekomst niet wederom schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. Daarmee is verdachte een gewaarschuwd man.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 16 juni 2017 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, parketnummer 21-002713-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 22c, 22d en 209 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 juni 2017, parketnummer 21-002713-16, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr M.B. de Wit en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 19 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.