ECLI:NL:GHARL:2021:1611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
21-005082-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van verdachte in hoger beroep en veroordeling voor diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1979, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere vrijspraak en veroordeling voor diefstal. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet in staat was het proces te volgen vanwege een vermeende verstandelijke beperking. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze claim en verklaarde het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Daarnaast heeft het hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte beoordeeld. Aangezien de verdachte was vrijgesproken van het tweede tenlastegelegde feit, was hoger beroep tegen deze vrijspraak niet mogelijk. Het hof verklaarde de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.

Het hof heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op 31 mei 2019 samen met een medeverdachte sierraden en een hemdje had weggenomen uit een winkel. De verdachte werd schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen. Gelet op de omstandigheden van de zaak, waaronder de persoonlijke situatie van de verdachte, werd een voorwaardelijke geldboete van € 200,- opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft de geldboete niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005082-19
Uitspraak d.d.: 19 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2019 met parketnummer 18-132041-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het haar onder 1 tenlastegelegde, met bepaling dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. J.J. de Vries, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het OM in de strafvervolging

De verdediging heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging, omdat er gerede twijfel bestaat dat verdachte [verdachte] in staat is om het strafproces te volgen. Blijkens een brief van pastoraal begeleider [naam1] d.d. 19 december 2020 zou verdachte het niveau van een jong kind van 8 jaar hebben, zwakbegaafd zijn, analfabeet zijn en geen besef hebben van plaats en tijd.
Voor zover de verdediging daarmee heeft willen bepleiten dat het hof de strafvervolging dient te schorsen, omdat de verdachte aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap lijdt, dat zij niet in staat is de strekking van de tegen haar ingestelde vervolging te begrijpen, overweegt het hof het volgende. Van een dergelijke stoornis, aandoening of handicap is ter terechtzitting van het hof niet gebleken. Verder biedt de voornoemde brief van [naam1] onvoldoende aanknopingspunten om een dergelijke stoornis, aandoening of handicap vast te stellen. Het klopt weliswaar dat verdachte een gesloten houding aannam tijdens het onderzoek ter terechtzitting en dat zij gedurende de zitting regelmatig geëmotioneerd overkwam op het hof, maar dat neemt niet weg dat het hof de indruk heeft gekregen dat ze de door de procesdeelnemers aan haar gestelde vragen begreep, welke zij ook heeft beantwoord.
Het hof ziet derhalve geen redenen om de strafvervolging te schorsen op grond van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en ziet ook overigens geen redenen om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken ter zake van het haar onder 2 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in haar hoger beroep verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 18 september 2019 vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en verdachte veroordeeld ter zake van het haar onder 1 tenlastegelegde tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 200, - met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 31 mei 2019 te [plaats1] , althans in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, sierraden en/of (een) hemd(jes), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan de [naam2] (vestiging [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2019138159, gesloten en getekend op 10 juni 2019 door [verbalisant1] , brigadier van politie, behorende bij team Sneek.
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 18 september 2019, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte] :
Het klopt dat ik op 31 mei 2019 te [plaats1] bij de [naam2] aan de Oosterkade oorbellen heb gepakt.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 31 mei 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam3] , opgenomen op pagina’s 20 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Op 31 mei 2019 in de [naam2] te [plaats1] ( [adres] ) zag ik dat er door één van de twee vrouwen een label op de grond werd gegooid. Er waren meerdere labels op de grond gegooid, afkomstig van sieraden uit onze winkel. Nadat ik beide vrouwen buiten had aangesproken en had gevraagd om met mij naar binnen te lopen, zag ik dat de jongere vrouw (het hof verstaat: verdachte [verdachte] ) een lichtblauw hemdje in een krat dumpte. Ik zag dat dit een hemdje van onze winkel was en dat alle labels eraf waren gehaald.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 31 mei 2019, voor zover inhoudende de verklaring van [naam4] , opgenomen op pagina’s 26 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Op 31 mei 2019 zag ik in de [naam2] aan de [adres] te [plaats1] dat de oudere vrouw (het hof verstaat: verdachte [medeverdachte] ) een lichtblauw hemdje in haar handen had. Ik zag dat beide vrouwen bij de sieraden stonden. Er lag een label op de grond, afkomstig van een soortgelijk hemdje als waarmee de vrouw daarvoor in haar handen stond. Nadat mijn collega de vrouwen had aangesproken zag ik dat de jongere vrouw het hemdje in een bak gooide. Dit betrof hetzelfde hemdje dat de oudere vrouw eerder in haar handen had. Ik zag dat alle labels uit het hemdje misten. Ook trof ik een aantal sieradenkaartjes aan op de plek waar ik de vrouwen had zien lopen.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2019, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant2] en [verbalisant3] , opgenomen op pagina’s 28 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Op 31 mei 2019 te [plaats1] bij de [naam2] aan de [adres] zag ik, verbalisant [verbalisant3] , dat verdachte [medeverdachte] haar rechterhand stevig dichtkneep en deze uit mijn zicht probeerde te houden. Nadat ik haar vroeg wat zij in haar hand hield, opende zij haar hand en zag ik dat zij 1 paar oorbellen en 1 losse oorbel in haar hand had. Ik hoorde aangever [naam3] verklaren dat zij deze oorbellen ook in de winkel verkochten en dat de eerder aangetroffen labels bij soortgelijke oorbellen behoren. Bij de insluitingsfouillering troffen wij nog 1 paar oorsieraden aan bij [verdachte] en 1 oorsieraad bij [medeverdachte] . Deze werden in hun jaszak aangetroffen en zijn gelijk aan de oorsieraden die eerder in de winkel bij verdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2019, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant4] en [verbalisant5] , opgenomen op pagina’s 32 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Op 31 mei 2019 heb ik de beschikbare camerabeelden bekeken van de winkeldiefstal bij de [naam2] in [plaats1] . Om 13:50:00 uur zie ik beide verdachten bij de sieraden staan. Ik zie dat de verdachte producten uit de etalage haalt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 31 mei 2019 te [plaats1] , tezamen en in vereniging met een ander sierraden en een hemdje, die toebehoorden aan de [naam2] (vestiging [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met haar moeder op 31 mei 2019 schuldig gemaakt aan winkeldiefstal van een hemdje en oorsieraden toebehorend aan de [naam2] . Daarmee heeft zij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de [naam2] . Het is bovendien een ergerlijk en voor de winkel schadelijk feit.
In het voordeel van verdachte weegt het hof mee dat verdachte niet eerder en ook niet sinds het plegen van onderhavig feit in aanraking is gekomen met justitie.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat verdachte op dit moment verblijft in een opvangcentrum in [plaats2] , geen inkomsten heeft, in afwachting is van de uitkomst van een asielprocedure en leeft van de hulp die zij en haar moeder van de [naam5] te [plaats1] krijgen.
Het hof neemt als vertrekpunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot artikel 311 Sr. In het onderhavige geval betekent dat voor een eenvoudige winkeldiefstal een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 200, -.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan – kan worden volstaan met een voorwaardelijke geldboete van € 200, -. Het hof overweegt daarbij dat toepassing van artikel 9a Sr niet passend is, nu oplegging van een (voorwaardelijke) straf geboden is vanuit het oogpunt van normhandhaving en algemene en speciale preventie. Het hof gaat ervan uit dat verdachte hiermee gewaarschuwd is en in de toekomst, net als in het verleden, niet opnieuw (vergelijkbare) strafbare feiten zal begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire en mr M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 19 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.