ECLI:NL:GHARL:2021:1606

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
200.285.475
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige en de beoordeling van de noodzakelijkheid daarvan

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, die is geboren uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader. De moeder heeft alleen het gezag over de minderjarige, die sinds oktober 2019 bij de oma van vaderszijde woont. De kinderrechter heeft eerder een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter om de uithuisplaatsing te verlengen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder, haar advocaat, de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder en dat er een voorlopig advies is opgesteld door een deskundige, waarin wordt gepleit voor een gedeelde opvoeding met de oma. Het hof heeft de situatie van de minderjarige en de moeder zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Ondanks positieve ontwikkelingen is de ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige nog niet weggenomen. Het hof heeft daarom besloten om de bestreden beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de uithuisplaatsing van de minderjarige wordt voortgezet tot er meer duidelijkheid is over de situatie en de opvoedvaardigheden van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.475
(zaaknummer rechtbank Gelderland 368235)
beschikking van 18 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Willemsen te Lent,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 april 2020 en 15 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 15 oktober 2020 wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 november 2020;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Willemsen van 26 januari 2021, met als bijlage een concept adviesverslag perspectiefonderzoek van 26 januari 2021, opgemaakt door [B] .
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [C] verschenen. Namens de GI is [D] verschenen.
2.3
Desgevraagd hebben de raad en de GI meegedeeld dat zij voldoende hebben kennisgenomen van het journaalbericht van 26 januari 2021 van mr. Willemsen, met de bijlage, om daarop te kunnen reageren en dat zij kunnen instemmen met overlegging van die bijlage zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die bijlage.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de moeder en de vader, [E] , is [in] 2012 te [F] geboren [de minderjarige] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
woonde tot oktober 2019 bij de moeder, haar toenmalige partner en hun kinderen [G] en [H] .
[de minderjarige] woont sinds oktober 2019 bij de oma van vaders zijde, hierna te noemen: oma [I] .
3.2
Bij beschikking van 21 april 2020 heeft de kinderrechter op verzoek van de raad [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 21 april 2021 en voor hem een machtiging tot uithuisplaatsing verleend in een (netwerk)pleeggezin, tot 21 oktober 2020. De kinderrechter heeft iedere verdere beslissing op het verzoek van de raad (de raad verzocht een machtiging uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling) aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, bestreden beschikking heeft de kinderrechter op het resterende deel van het verzoek van de raad beslist en een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg (netwerk) verleend tot uiterlijk 21 april 2021.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
Uit het concept adviesverslag perspectiefonderzoek van [B] volgt het voorlopige advies dat kan worden toegewerkt naar het (gedeeltelijk) opgroeien van [de minderjarige] bij de moeder. De moeder heeft de wens geuit dat [de minderjarige] , net als voor de uithuisplaatsing, iedere week van zondag tot en met dinsdagochtend bij oma [I] verblijft en voor het overige bij haar. [B] geeft in haar voorlopig advies een gedeelde opvoeding met oma [I] als een van de mogelijke scenario’s. In het advies is opgenomen dat er nog steeds zorgen zijn over de draagkracht van de moeder wanneer zij als alleenstaande ouder de volledige zorg zal moeten dragen voor haar drie kinderen. In het onderzoek zijn een aantal voorwaarden voor thuisplaatsing en aandachtspunten naar voren gekomen en doelen gesteld. De aandachtspunten betreffen met name het omgaan met het soms complexe gedrag van [de minderjarige] . Om de opvoedvaardigheden van de moeder te versterken wordt geadviseerd om naschoolse dagbehandeling met thuisbegeleiding van [B] in te zetten. Hiervoor staat al een intakegesprek gepland. Daarnaast adviseert [B] om het reeds ingezette traject van video-interactiebegeleiding met de moeder door te zetten om de leerbaarheid van de moeder goed in kaart te brengen. Voor een definitief advies vindt [B] het belangrijk dat de samenwerking tussen alle betrokkenen verbetert. Om een gedeelde opvoeding tussen de moeder en oma [I] te laten slagen is het van groot belang dat de moeder en oma [I] een manier vinden om op constructieve wijze met elkaar samen te werken zonder [de minderjarige] te belasten. Ook is van belang dat oma [I] hulp krijgt bij het dragen en ondersteunen van de gedeelde opvoeding.
[B] heeft een plan opgesteld voor vier maanden, waarbij na twee maanden een tussentijdse evaluatie plaatsvindt. Afhankelijk van de voortgang zal na vier maanden een definitief advies over thuisplaatsing bij de moeder worden geformuleerd.
5.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de uithuisplaatsing op dit moment nog noodzakelijk wordt geacht. Er bestaan nog steeds zorgen. De moeder verzet zich weliswaar op dit moment niet tegen een uithuisplaatsing, maar er loopt een ondertoezichtstelling, waardoor uithuisplaatsing formeel alleen maar mogelijk is met een machtiging. Het door [B] voorgestelde plan wordt over vier maanden geëvalueerd. Op dat moment kan bezien worden of uithuisplaatsing nog langer noodzakelijk wordt geacht.
5.4
De GI heeft ter zitting verklaard dat op de ochtend van de zitting een bespreking bij [B] heeft plaatsgevonden over het advies van [B] . Hier is uit gekomen dat de GI het advies van [B] zal volgen en dat zal worden toegewerkt naar thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Er zijn goede ontwikkelingen, maar deze zijn nog pril. Op dit moment zijn er ook nog steeds zorgen. De GI benadrukt dat het advies van [B] een voorlopig advies is en dat na de vier maanden waarin wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing bij de moeder een definitief advies zal volgen. De GI vindt het nog te vroeg om op basis van het voorlopige advies van [B] de uithuisplaatsing op dit moment te beëindigen.
5.5
De moeder wil graag samen met oma [I] voor [de minderjarige] zorgen. Zij wil terug naar hoe zij en oma [I] het vroeger, voor de uithuisplaatsing, hadden geregeld. [de minderjarige] verbleef toen iedere week van zondag tot dinsdag bij oma [I] . De moeder vindt de uithuisplaatsing niet nodig, omdat zij meewerkt aan het onlangs opgestelde plan van [B] en zij aan [B] heeft laten zien dat zij voor [de minderjarige] kan zorgen. Er is veel meer rust gekomen in het leven van de moeder. Zij is verhuisd en zij heeft de relatie met haar partner verbroken. Zij kiest voor haar kinderen. Zij zal hulpverlening toelaten en er is geen strijd meer met oma [I] .
5.6
Het hof overweegt het volgende. Bij beschikking van 21 april 2020 heeft de kinderrechter geoordeeld dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk was om [de minderjarige] uit huis te plaatsen. Het hof is met de kinderrechter van oordeel dat de moeder toen niet in staat was hem een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding voldoende was gewaarborgd. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing op dit moment nog aanwezig zijn. Er was ten tijde van de bestreden beschikking sprake van een bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] die uithuisplaatsing noodzakelijk maakte. Sinds de uithuisplaatsing is er gewerkt aan deze ontwikkelingsbedreiging en zijn er positieve ontwikkelingen geweest, maar de ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] is nog niet weggenomen. Weliswaar is er nu zicht op terugplaatsing bij de moeder, maar op dit moment zijn er nog wel zorgen en aandachtspunten waar aan gewerkt moet worden en daarvoor zijn doelen gesteld, zoals blijkt uit het advies van [B] . Aan die doelen en aandachtspunten zullen de moeder en oma [I] samen met de GI de komende vier maanden moeten werken, en er zal een tussentijdse evaluatie plaatsvinden van [B] .
Het hof vindt het daarom op dit moment te vroeg om de uithuisplaatsing van [de minderjarige] te beëindigen. De gronden voor uithuisplaatsing zijn nog onverkort aanwezig en het advies en plan van [B] zijn nog zo recent dat nog geen invulling kon worden gegeven aan dat plan ter bestrijding van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] .
Het hof merkt nog op dat instemming van de moeder met een (gedeeltelijke) uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij oma [I] geen grond kan vormen tot beëindiging van de machtiging uithuisplaatsing, nu [de minderjarige] onder toezicht is gesteld van de GI en uithuisplaatsing tijdens een ondertoezichtstelling alleen mogelijk is met een machtiging tot uithuisplaatsing.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 oktober 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en R.A. Eskes, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 18 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.