ECLI:NL:GHARL:2021:1605

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
200.279.724
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening kinderalimentatie en draagkracht van de niet-verzorgende ouder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw dient te betalen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had een grief ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 6 april 2020, waarin de rechtbank de kinderalimentatie op nihil had vastgesteld. De man en de vrouw zijn de ouders van twee minderjarige kinderen, geboren in 2010 en 2015. Na de echtscheiding in 2016 was er een afspraak gemaakt over de kinderalimentatie, waarbij de man € 50,- per maand zou betalen. Echter, sinds 2 september 2020 wonen de kinderen bij de man.

Het hof heeft vastgesteld dat de man in de periode van 6 april 2020 tot 2 september 2020 voldoende draagkracht had om de eerder vastgestelde kinderalimentatie van € 50,- per maand te voldoen. De man had aangevoerd dat zijn financiële situatie was gewijzigd en dat hij onvoldoende draagkracht had, maar het hof oordeelde dat er geen relevante wijziging van omstandigheden was, zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze betrekking had op de kinderalimentatie in de genoemde periode en heeft de man verplicht om de eerder vastgestelde bijdrage te blijven betalen.

De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en de procedure betrekking heeft op de bijdrage aan hun kinderen. De uitspraak benadrukt het belang van de financiële verplichtingen van ouders ten opzichte van hun kinderen, zelfs na een scheiding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.724
(zaaknummer rechtbank Gelderland 366694)
beschikking van 18 februari 2021
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.C. van der Meij te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Taş te Deventer.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met productie, ingekomen op 19 juni 2020;
  • het verweerschrift met productie;
  • een journaalbericht van mr. Taş van 8 januari 2021 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 januari 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en [B] , tolk.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 11 maart 2016 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 in [A] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 in [A] .
3.3
Bij beschikking van 5 februari 2016 heeft de rechtbank, overeenkomstig het door partijen gesloten echtscheidingsconvenant van 31 december 2015 en het ouderschapsplan, door de ouders ondertekend op 10 en 16 november 2015, onder meer bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in totaal € 50,- per maand aan de vrouw zal betalen.
3.4
Sinds 2 september 2020 – ná de bestreden beschikking – wonen de kinderen bij de man.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de man, met wijziging van de beschikking van 5 februari 2016, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 6 april 2020 op nihil vastgesteld.
4.2
De vrouw is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De vrouw verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man met ingang van 6 april 2020 € 25,- per kind per maand zal betalen als kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , dan wel het bedrag dat en met de ingangsdatum die het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
De man voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de man vanaf het moment dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hem zijn gaan wonen (2 september 2020) niet langer gehouden is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw te voldoen. Aan het hof ligt enkel voor de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie in de periode van 6 april 2020 tot 2 september 2020. De man heeft aan zijn verzoek tot nihilstelling ten grondslag gelegd dat zijn financiële situatie is gewijzigd en dat hij onvoldoende draagkracht had om de vastgestelde bijdrage van in totaal € 50,- per maand te voldoen. De vrouw stelt dat de man tot 2 september 2020 de minimale kinderalimentatie van € 25,- per kind per maand diende te voldoen, zodat (zo begrijpt het hof) geen sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2
Gelet op de salarisspecificaties van juli en augustus 2020 bedraagt het salaris van de man € 625,60 netto per maand. De man ontvangt een aanvullende bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet waarmee zijn inkomen wordt aangevuld tot het bedrag van de bijstandsnorm. De Expertgroep Alimentatienormen beveelt in de richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie aan om bij een niet-verzorgende ouder met een bijstandsuitkering uit te gaan van de minimumdraagkracht. Het hof ziet geen aanleiding om van deze aanbeveling af te wijken. Het hof bepaalt de draagkracht van de man daarom op de minimale draagkracht van € 25,- per kind per maand of € 50,- in totaal.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de vrouw dat de man aanvullende (ongeregistreerde) inkomsten heeft. De vrouw verbindt hieraan niet de conclusie dat aan de zijde van de man met een hogere draagkracht rekening moet worden gehouden en zij heeft haar stelling bovendien onvoldoende onderbouwd.
5.3
Gelet op het voorgaande had de man in de periode van 6 april 2020 tot
2 september 2020 voldoende draagkracht om de bij beschikking van 5 februari 2016 bepaalde kinderalimentatie van € 50,- per maand aan de vrouw te voldoen. Daarmee was er in die periode geen sprake van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Het hof zal het verzoek van de man tot nihilstelling daarom alsnog afwijzen voor zover dat verzoek betrekking heeft op de periode van 6 april 2020 tot 2 september 2020, zodat de eerder vastgestelde kinderalimentatie van € 50,- per maand voor die periode in stand blijft.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de periode van 6 april 2020 tot 2 september 2020 en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en de procedure de bijdrage aan hun kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
6 april 2020 voor zover deze betrekking heeft op de periode van 6 april 2020 tot 2 september 2020 en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de man tot nihilstelling van de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor zover dit verzoek betrekking heeft op de periode van 6 april 2020 tot 2 september 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en H. Phaff, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 18 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.