ECLI:NL:GHARL:2021:1604

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
200.285.287
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezamenlijk gezag over minderjarige kinderen afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag over twee minderjarige kinderen, geboren in 2005 en 2007. De moeder, die in eerste aanleg alleen het gezag uitoefende, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin was bepaald dat de ouders gezamenlijk met het gezag over de kinderen belast zouden worden. De vader, die in het verleden lange tijd afwezig was geweest, verzocht om gezamenlijk gezag, maar de moeder verzet zich hiertegen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de minderjarigen ook door het hof zijn gehoord. De moeder heeft twee grieven ingediend, gericht op het gezag, en verzocht de bestreden beschikking te vernietigen. De vader heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof heeft overwogen dat, hoewel de vader zijn positie in het leven van de kinderen wil verstevigen, er een reëel risico bestaat dat het gezamenlijk gezag de huidige situatie zou verstoren. De samenwerking tussen de ouders is onvoldoende geworteld, en er is vrijwel geen contact tussen hen. Dit zou kunnen leiden tot onrust en strijd, wat niet in het belang van de kinderen is. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder alleen met het gezag belast dient te blijven, en heeft de beschikking van de rechtbank Gelderland vernietigd voor zover deze het gezag betreft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.285.287
(zaaknummer rechtbank Gelderland 370938)
beschikking van 18 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Metin te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.M. Buijs-van Bemmel te Krimpen aan den IJssel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 juli 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 oktober 2020;
- het verweerschrift met producties.
2.2
Op 18 januari 2021 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 januari 2021 plaatsgevonden. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) was [B] aanwezig.

3.De feiten

Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2005 in [A] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 in [A] ,
en van [de meerderjarige] , die inmiddels meerderjarig is. Tot de bestreden beschikking oefende de moeder van rechtswege alleen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op het gezag.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: voor zover deze het gezag betreft) en het verzoek van de vader om belast te worden met het gezag alsnog af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat afwijzing van het verzoek van de vader in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
Vast staat dat de vader in het verleden lange tijd buiten beeld is geweest en dat de moeder jarenlang alleen de zorg voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft gedragen. Sinds november/december 2019 is, met volledige medewerking van de moeder, het contact tussen de vader en de kinderen voorzichtig hersteld en is dit opgebouwd naar een omgangsregeling. De vader wenst nu zijn positie in het leven van de kinderen te verstevigen door gezamenlijk met de moeder het gezag uit te oefenen. Naar het oordeel van het hof overvraagt de vader de moeder en de kinderen echter door te snel stappen te willen zetten. Dat verstoort de relatief prille ontwikkeling waarin beide ouders een rol in het leven van de kinderen zijn gaan spelen. Vader is, onder andere vanwege langdurige detentie, dermate lang afwezig geweest in het leven van de kinderen dat de samenwerking tussen de ouders niet is geworteld. Dit geeft risico op strijd en onrust zoals al blijkt uit het gegeven dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige2] sinds de zomer is gestagneerd. Er bestaat naar het oordeel van het hof een reëel risico dat door toekenning van het gezamenlijk gezag het bestaande evenwicht in de situatie waarin de moeder alleen het gezag uitoefent wordt verstoord en dat dit een negatief effect zal hebben op de kinderen.
Voor een gezamenlijke gezagsuitoefening is – zoals ook de raad heeft aangegeven in zijn advies – een zekere verbinding tussen de ouders nodig, die tussen deze ouders ontbreekt. Er is vrijwel geen contact tussen de ouders zodat zij naar het oordeel van het hof niet in staat zijn om beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg te nemen of tenminste vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen. De rechtbank heeft in dat kader in de bestreden beschikking overwogen dat niet nu al kan worden uitgesloten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, omdat het contact tussen de vader en de kinderen goed verloopt en beide ouders bereid zijn een ouderschapstraject te gaan volgen. Dat traject is echter in de afgelopen periode niet van de grond gekomen, waarvoor beide ouders de oorzaak bij de ander leggen. De moeder heeft te kennen gegeven dat zij inmiddels ook geen vertrouwen meer heeft in een ouderschapstraject. Gelet hierop ontbreekt naar het oordeel van het hof de basis die nodig is voor gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouders, zodat alleen de moeder met het gezag belast dient te blijven.

6.De slotsom

Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover deze het gezag betreft en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
28 juli 2020 voor zover deze het gezag betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.H.F. van Vugt en H. Phaff, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 18 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.