ECLI:NL:GHARL:2021:1594

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
200.286.153
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, erkent de noodzaak van de uithuisplaatsing en staat achter het verblijf van haar zoon in een netwerkpleeggezin. De kinderrechter had eerder de GI gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen, wat de moeder betwistte. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat. De moeder heeft een moeilijke jeugd gehad en kampt met psychiatrische problematiek, waardoor zij niet in staat was om de zorg te bieden die [de minderjarige] nodig had. Ondanks verbeteringen in haar situatie, oordeelt het hof dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij voorlopig bij zijn oom en tante blijft wonen. Het hof benadrukt dat de GI de mogelijkheden voor uitbreiding van contactmomenten tussen de moeder en [de minderjarige] zal onderzoeken. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.286.153
(zaaknummer rechtbank Gelderland 374413)
beschikking van 18 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.W. Langereis te Arnhem,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 augustus 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 november 2020;
- de brief van de GI van 30 december 2020;
- de brief van de GI van 19 januari 2021 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 januari 2021 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [B] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [C] en [D] .

3.De feiten

3.1
De moeder heeft een zoon: [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2014 te [A] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 28 augustus 2020 tot 28 augustus 2021 en de GI gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gezinsvervangende omgeving (netwerkpleeggezin) voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.3
[de minderjarige] woont bij zijn oom (van moederszijde) [E] en tante [F] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, althans te verbeteren door te bepalen dat de uithuisplaatsing met directe ingang wordt opgeheven en eventueel, indien het hof dit noodzakelijk acht, te bepalen dat [de minderjarige] voor de duur van 12 maanden in de weekenden bij zijn oom en tante verblijft en de moeder in overleg bij hen op bezoek kan gaan, kosten rechtens.
4.2
De GI heeft in haar brief van 30 december 2020 gesteld dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] zijn.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De moeder kan zich met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Zij erkent dat zij de afgelopen jaren vanwege haar psychische gesteldheid niet goed in staat is geweest om [de minderjarige] de verzorging en opvoeding te bieden die hij nodig had. Zij acht zich nu, nadat zij enkele maanden opgenomen is geweest en de juiste medicatie gebruikt, beter in staat om voor [de minderjarige] te zorgen. Zij begrijpt dat [de minderjarige] nu niet direct weer volledig bij haar kan wonen, maar zij hoopt dat een goede samenwerking met de GI ertoe zal leiden dat de contactmomenten tussen haar en [de minderjarige] snel kunnen worden uitgebreid en dat [de minderjarige] in de toekomst wellicht weer bij haar kan wonen.
5.3
De raad stelt dat het op dit moment beter gaat met de moeder, maar dat die situatie nog wel kwetsbaar is. De raad acht het in het belang van [de minderjarige] dat hij nu voorlopig blijft in het gezin van zijn oom en tante.
5.4
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken. De moeder heeft een moeilijke jeugd gehad. Zij heeft psychiatrische problematiek, waardoor zij opvoedkundig niet altijd goed kon aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . De moeder heeft een lange periode, tot medio 2017, met [de minderjarige] in een Moeder & Kindhuis gewoond. Daarna is zij met [de minderjarige] op haar huidige adres gaan wonen. Uiteindelijk is [de minderjarige] , na diverse zorgmeldingen, geplaatst in het gezin van zijn oom en tante. De moeder is eind 2020 in verband met haar psychiatrische problematiek gedurende een aantal maanden opgenomen geweest in Regionaal Geestelijk Gezondheidscentrum [G] . Sinds kort woont zij weer thuis. Het gaat nu, mede dankzij de juiste medicatie, beter met haar.
Namens de raad en de GI is ter zitting bevestigd dat het beter gaat met de moeder, maar dat deze positieve wending nog te pril is om [de minderjarige] nu al weer bij de moeder te plaatsen. Het is belangrijk dat zij de komende periode de kans krijgt om toe te werken naar een meer bestendige situatie. Het gaat goed met [de minderjarige] in het pleeggezin van zijn oom en tante, met wie hij binnenkort naar [H] zal verhuizen en waar een baby wordt verwacht. [de minderjarige] wordt op zorgvuldige wijze voorbereid op de komende veranderingen. Voortzetting van de huidige plaatsing, waarmee de moeder – volgens haar verklaring ter zitting – kan instemmen, wordt op dit moment in het belang van [de minderjarige] geacht. Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat de moeder op dit moment nog onvoldoende in staat is om [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en de veiligheid in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding voldoende zijn gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige] . Het hof gaat ervan uit dat de GI, conform de toezegging ter zitting, de komende tijd de mogelijkheden van een uitbreiding van de contacten tussen de moeder en [de minderjarige] , die beiden aan die uitbreiding behoefte hebben, zal onderzoeken.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 augustus 2020;
compenseert de kosten van deze procedure, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.A. Eskes, H. Phaff en A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 18 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.