ECLI:NL:GHARL:2021:1544

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
21-004363-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van een benadeelde partij, waarbij de feiten zich hebben afgespeeld op 25 oktober 2016 in [plaats1]. De verdachte heeft de benadeelde partij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel willen toebrengen door haar op de grond te duwen en haar meermalen met haar gezicht op het trottoir te slaan. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 8 weken opgelegd, waarvan 4 weken voorwaardelijk, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de psychische toestand van de verdachte, die in verminderde mate in staat was de gevolgen van haar handelen te overzien. Het hof heeft de verdachte aangespoord tot behandeling en diagnostiek in een vrijwillig kader.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004363-18
Uitspraak d.d.: 18 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juli 2018 met parketnummer 18-730502-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het haar primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal de toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 1.000, - vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. J. Boksem, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 24 juli 2018 veroordeeld ter zake van het haar primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 25 oktober 2016 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [benadeelde partij] opzettelijk - op de grond heeft geduwd/getrokken en/of - terwijl zij op de grond lag bij haar haren en/of gezicht heeft gepakt en (meermalen) met haar gezicht en/of hoofd op het trottoir en/of de grond heeft geslagen/geduwd en/of - terwijl zij op de grond lag (meermalen) met de vuist in/tegen het gezicht en/of hoofd heeft gestompt/geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 25 oktober 2016 te [plaats1] , gemeente [gemeente] , opzettelijk mishandelend [benadeelde partij] - op de grond heeft geduwd/getrokken en/of - terwijl zij op de grond lag bij haar haar en/of gezicht heeft gepakt en (meermalen) met haar gezicht en/of hoofd op het trottoir en/of de grond heeft geslagen/geduwd en/of - terwijl zij op de grond lag (meermalen) met de vuist in/tegen het gezicht en/of hoofd heeft gestompt/geslagen waardoor voornoemde [benadeelde partij] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2016304830, gesloten en getekend op 4 nov. 2016 door [verbalisant] , brigadier van politie-eenheid Noord-Nederland.
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting van de meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland d.d. 13 nov. 2017, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – de verklaring van verdachte [verdachte] :
Op 25 oktober 2016 heb ik te [plaats1] [benadeelde partij] tegen de borst geduwd, waardoor zij ten val kwam. Ik heb vervolgens haar paardenstaart vastgepakt en het haar naar beneden gedaan. Daardoor kwam haar hoofd tegen de grond. Dit heb ik drie keer gedaan. Ten slotte heb ik haar één keer een stomp tegen haar gezicht gegeven.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte d.d. 26 okt. 2016, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] , opgenomen op pagina 16 van het voornoemde politie proces-verbaal:
Die vrouw pakte mij beet, omdat ik nog de enige was die daar stond. Terwijl het gebeurde stond ik naast mijn fiets. Ze duwde mij op de grond. En toen pakte ze mijn hoofd op en begon daarmee op de grond te slaan. Ze deed dat meerdere keren, maar ik weet niet hoe vaak. Ik had een staart in mijn haar en die hield zij met een hand vast. Ze stootte mij met een hand mijn staart vasthoudend meerdere keren op de straat. Ik voelde pijn terwijl ze dat deed. Ik was ook heel erg bang.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 oktober 2016, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige1] , opgenomen op pagina’s 25 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Dinsdag 25 oktober 2016 bevond ik mij in [plaats1] . Ik was op dat moment samen met [benadeelde partij] , [getuige2] en [getuige3] . Ik zag dat [benadeelde partij] haar fiets niet zo snel kon keren. Ik zag dat de vrouw achter ons aan kwam rennen. Ik zag dat de vrouw over [benadeelde partij] en haar fiets heen viel. Ik zag dat ze op dat moment beiden op de grond vielen. Ik zag dat ze [benadeelde partij] haar hoofd beet pakte. Ik zag dat ze het hoofd van [benadeelde partij] op de stoeprand begon te beuken. Ze beukte [benadeelde partij] met haar voorhoofd op de grond. Ik zag dat ze dat in ieder geval 5 à 6 keer deed. Ik weet niet precies hoe vaak dat was. Ik zag op dat moment al dat er bloed op de grond lag. Dat was er eerder niet. Dat bloed moet dus van [benadeelde partij] zijn. Ik zag ook dat [benadeelde partij] op dat moment al verwondingen had aan haar hoofd. Ik zag verwondingen op haar voorhoofd en neus. Ook onder haar oog zag ik bloed. Ik zag dat de vrouw met beide vuisten op het gezicht van [benadeelde partij] begon te slaan. Ze deed dat hard en met opzet.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 26 oktober 2016, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige3] , opgenomen op pagina’s 27 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Dinsdag 25 oktober 2016 was ik op de openbare weg [adres] [te [plaats1] ]. Daar waren ook aanwezig [getuige1] en [getuige2] . Wij stonden bij die vrouw of liepen achter haar aan. Toen ze tot stilstand kwam, pakte [getuige1] het bordje uit haar handen en rende ermee weg. [benadeelde partij] kon om een of andere reden niet zo snel wegkomen. Ik zag toen dat die vrouw [benadeelde partij] beetpakte met twee handen bij haar jas. Ik zag dat zij [benadeelde partij] naar de grond trok. Ze kwam ook vrij hard op de grond terecht. Ik zag dat ze bovenop [benadeelde partij] ging zitten en ik zag dat ze [benadeelde partij] haar hoofd beetpakte. Ik zag dat ze met één hand de paardenstaart van [benadeelde partij] beetpakte en de andere hand legde ze op [benadeelde partij] haar achterhoofd. Ik zag vervolgens dat ze met kracht het hoofd van [benadeelde partij] op de trottoirtegels sloeg. Ik heb dat wel vijf tot zeven keer gezien. Ik zat dat door het stoten op de straat het voorhoofd van [benadeelde partij] ging bloeden en ik zag een grote hoofdwond op die plaats. Ik hoorde dat [benadeelde partij] heel hard gilde. Ik kon aan de manier waarop die vrouw dat bij [benadeelde partij] deed wel heel duidelijk zien dat ze dat met opzet deed en kennelijk met de bedoeling bij [benadeelde partij] pijn of letsel te veroorzaken. Ik zag ook dat die vrouw met grote kracht sloeg of bewoog.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 oktober 2016, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige2] , opgenomen op pagina’s 29 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Dinsdag 25 oktober 2016 had ik afgesproken met een vriend van mij, [getuige1] . Ik zag dat [getuige1] naar de vrouw toe ging en het bordje uit haar hand pakte. [benadeelde partij] was achtergebleven bij de rotonde en kon niet zo snel achter ons aan komen, omdat zij de draai met haar fiets nog moest maken. Ik zag dat de vrouw tegen [benadeelde partij] aan beukte en dat ze beiden vielen. Ik zag dat de vrouw bovenop [benadeelde partij] zat. Ik zag dat de vrouw [benadeelde partij] met beide handen bij haar haar had gepakt, terwijl [benadeelde partij] op de grond lag en de vrouw bovenop haar zat. [benadeelde partij] kon geen kant op. Ik zag dat de vrouw vervolgens het hoofd van [benadeelde partij] tegen de grond aan sloeg. Zij deed dit heel hard. Ik denk dat ze dit wel drie of vier keer heeft gedaan. Ik hoorde [benadeelde partij] schreeuwen. Ik zag dat zij allemaal bloed op haar voorhoofd had.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 25 oktober 2016, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige4] , opgenomen op pagina’s 31 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal:
Op dinsdag 25 oktober 2016 reed ik in de richting van het centrum van [plaats1] . Ik zag dat de forse vrouw het gemunt had op [getuige2] . Ik zag dat hij te snel voor haar was. Ik zag dat er ook een meisje in de groep stond genaamd [benadeelde partij] . [benadeelde partij] stond daar met haar fiets. Ik zag dat de forse vrouw plotseling [benadeelde partij] beetgreep en zich met haar volle gewicht op [benadeelde partij] liet vallen. Ik zag dat [benadeelde partij] op de grond kwam te liggen en de vrouw bovenop haar lag. Ik zag dat de vrouw omhoog kwam en op de rug van [benadeelde partij] ging zitten. Ik zag dat de vrouw het hoofd van het meisje beethield en deze met forse kracht tegen de grond aan sloeg. Ik zag dat de schouders van de vrouw naar achter werden gebracht en dat zij deze met kracht weer naar voren bracht richting de tegels. Ik zag dat zij daarbij het hoofd van [benadeelde partij] vasthield en met zeer forse kracht het hoofd van [benadeelde partij] tegen de tegels sloeg. Ik hoorde [benadeelde partij] erg hard huilen. Ik was verwonderd dat [benadeelde partij] nog bij bewustzijn was. Ik zag dat zij minimaal vijf keer [benadeelde partij] met haar hoofd tegen de tegels aan heeft geslagen. Ik zag dat [benadeelde partij] een enorm dikke bult op haar voorhoofd had. Deze bult bestreek de helft van haar voorhoofd. Ik zag ook bloed op haar voorhoofd en langs haar hoofd lopen. [benadeelde partij] was enorm overstuur en had verschrikkelijk veel pijn. Ik vergeet het geluid van het hoofd welke tegen de tegels aan werd geslagen nooit meer. Ik werd daar erg onpasselijk van.
Het hof overweegt in aanvulling op de bovengenoemde bewijsmiddelen het volgende.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Het hof stelt voorts voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof stelt verder voorop dat sprake is van een strafbare poging indien het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Of daarvan sprake is hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Indien uit de verklaringen van een verdachte niet blijkt wat zijn of haar bedoeling was, kan de uiterlijke verschijningsvorm doorslaggevend zijn voor het aannemen van een begin van uitvoering.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende. Aangeefster is door verdachte op de grond geduwd en terwijl zij op de grond lag heeft verdachte aangeefster bij haar haren gepakt en haar meermalen met haar gezicht op het trottoir geslagen. Tot slot heeft verdachte terwijl aangeefster op de grond lag met de vuist in het gezicht van aangeefster geslagen. Ten gevolge van het handelen van verdachte heeft het aangeefster letsel opgelopen aan haar hoofd en aangezicht.
De algemene ervaringsregels leren dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uitermate vitaal onderdeel van het menselijk lichaam is en dat een verwonding hieraan snel tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden. Door het handelen van verdachte heeft aangeefster pijn en letsel opgelopen, maar dit letsel valt, bij gelukkig toeval, niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Evenwel is het meermalen achtereen met forse kracht tegen een harde ondergrond slaan van een niet bedekt hoofd een handeling die eenvoudig zowel inwendig letsel in de vorm van (blijvend) hersenletsel kan veroorzaken zoals een zware hersenschudding of ernstiger letsel, als uitwendig letsel in de vorm van het aangezicht ontsierende littekens. Zowel het inwendig als uitwendig letsel kan daarbij van blijvende aard zijn. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte jegens het slachtoffer, zoals hiervoor beschreven, gelet op de aard en de mogelijke gevolgen daarvan, naar algemene ervaringsregels moeten worden aangemerkt als geschikt om zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht te veroorzaken. Dit betekent dat het delictsbestanddeel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen kan worden verklaard.
Voorts is het hof van oordeel dat de voornoemde gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer als begin van uitvoering van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aangemerkt kunnen worden dat het, behoudens contra-indicaties, die in het onderhavige geval niet gebleken zijn, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg – zwaar lichamelijk letsel – heeft aanvaard. Aldus acht het hof zowel een opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel als opzet op een poging daartoe bewezen. Ook acht het hof op grond van het voorgaande een begin van uitvoering van het gronddelict bewezen. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
zij op 25 oktober 2016 te [plaats1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [benadeelde partij] opzettelijk
- op de grond heeft geduwd en
- terwijl zij op de grond lag bij haar haren heeft gepakt en meermalen met haar gezicht op het trottoir heeft geslagen en
- terwijl zij op de grond lag met de vuist in het gezicht heeft geslagen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
Verdachte is, nadat zij door de politie is gehoord ter zake van het onderhavige feit, op grond van de Wet BOPZ wegens haar psychische toestand enige tijd opgenomen geweest in de GGZ-instelling het [naam] te [plaats2] . Op een uitnodiging voor een trajectconsult door een psychiater van het NIFP is verdachte niet verschenen. Ditzelfde geldt voor een uitnodiging van de reclassering ten behoeve van het opmaken van een voorlichtingsrapport. Uit de inhoud van een schrijven van de reclassering d.d. 4 september 2017 blijkt dat de piketadvocaat mr. Y. van der Pol heeft aangegeven dat verdachte psychisch niet in staat was om op korte termijn met de reclassering te praten over het tenlastegelegde.
Bij vonnis van 27 november 2017 heeft de rechtbank de behandeling aangehouden voor het opmaken van een psychologische en een psychiatrische rapportage pro justitia. Ook aan het opstellen van deze rapportages heeft verdachte niet meegewerkt. Verdachte heeft aangegeven, en heeft dit ter terechtzitting van het hof herhaald, dat er niets met haar aan de hand is.
Gelet op het voorgaande, op grond van het dossier en de indruk die het hof evenals de rechtbank ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen, heeft het hof sterk de indruk dat er sprake is van psychiatrische problematiek bij verdachte. Het hof acht het aannemelijk dat verdachte vanwege deze psychiatrische problematiek in verminderde mate in staat was de reikwijdte van haar handelen en de gevolgen daarvan te overzien. Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde aan verdachte om die reden kan worden toe gerekend, zij het in verminderde mate.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 25 oktober 2016 schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij] door haar op de grond te duwen en terwijl zij op de grond lag haar bij haar haren te pakken en haar meermalen met haar gezicht op het trottoir te slaan. Tot slot heeft verdachte [benadeelde partij] , terwijl zij op de grond lag, met de vuist in haar gezicht geslagen. Het voorval vond plaats aan de openbare weg ten overstaan van meerdere getuigen. Verdachte heeft door haar handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer en heeft haar pijn en letsel toegebracht. Gelet op de bovenomschreven handelingen mag verdachte van geluk spreken dat het incident niet ontaard is in zwaar lichamelijk letsel voor aangeefster, hetgeen een uitermate trieste wending in het nog jonge leven van aangeefster had kunnen betekenen. Ook zonder dit ernstige letsel is het voor het slachtoffer – en de getuigen – een beangstigende situatie geweest, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen. Bovendien kan een dergelijk feit tot langdurige angstgevoelens leiden en andere nadelige gevolgen hebben, zowel voor het slachtoffer als voor omstanders die met het feit geconfronteerd zijn.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte sinds het onderhavige feit voor twee andere (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken.
Het hof neemt als vertrekpunt de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken met betrekking tot artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Dat betekent, rekening houdend met artikel 45, tweede lid Sr, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit – normaliter niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in een dergelijk geval noodzakelijk vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane delict. Evenwel is het hof van oordeel dat gelet op de persoon van verdachte en de vermoedde onderliggende psychiatrische problematiek, die meebrengt dat het hof het bewezenverklaarde in verminderde mate toerekent aan verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Ook bestaat er bij het hof twijfel over de vraag wat de uitwerking zal zijn van het detineren van verdachte. Het voorgaande betekent dat het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van 3 maanden. Daarmee doet het hof recht aan de aard en ernstig van het gepleegde misdrijf en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Deze strafoplegging vormt ook een forse stok achter de deur voor verdachte, zodat zij in de toekomst niet wederom (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan. Voorts drukt het hof verdachte op het hart dat een (ambulante) behandeling en diagnostiek in een vrijwillig kader haar hierbij wellicht kunnen helpen, ook als zij meent hiervoor geen aanleiding te zien. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het tijdsverloop van het strafproces, zowel in hoger beroep als in zijn totaliteit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden in de vorm van immateriële schade ter hoogte van € 1.000,- . Daarbij heeft het hof acht geslagen op de leeftijd van het slachtoffer, de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de gevolgen die het feit voor de benadeelde partij heeft gehad. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 oktober 2016.
Aldus gewezen door
mr M.B. de Wit, voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire en mr. W. Foppen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 18 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.