ECLI:NL:GHARL:2021:1540

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
21-006479-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing na Hoge Raad; vrijspraak en oplegging van straf in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2021 uitspraak gedaan na terugwijzing door de Hoge Raad. De verdachte was eerder veroordeeld door de rechtbank Midden-Nederland voor meerdere feiten, waaronder woninginbraak en verboden wapenbezit. De Hoge Raad had het arrest van het hof van 12 december 2014 vernietigd voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het hof. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het zich baseerde op de eerdere bewezenverklaring van de feiten 2, 3 subsidiair, 4, 5 en 6.

Tijdens de zitting op 3 februari 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak voor feit 1 heeft gevorderd. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de woninginbraak, en heeft hem vrijgesproken van dit feit. Het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw om getuigen te horen werd afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet was aangetoond.

Ten aanzien van de overige feiten heeft het hof de straf bepaald op 6 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 75,- voor het onder 6 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006479-16
Uitspraak d.d.: 17 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen -na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 15 november 2016- op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 24 juni 2014 met parketnummer 16-659314-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Procesgang

De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad heeft bij vonnis van 24 juni 2014 de verdachte voor het onder 1, 2 ,3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden en voor het onder 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 75,-, subsidiair 1 dag hechtenis.
De rechtbank heeft de vordering benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toegewezen tot € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2014, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen hechtenis en voor het overige niet ontvankelijk verklaard, met veroordeling van de verdachte in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden heeft bij arrest van 12 december 2014 het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de straf en met aanvulling van de gronden van 26 november 2015 betreffende het onder 1 tenlastegelegde en de verdachte voor het onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarde, zijnde een meldplicht, en voor het onder 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 75,-, subsidiair 1 dag hechtenis.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 15 november 2016 het bestreden arrest vernietigd, zij het uitsluitend voor zover het betreft het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, daaronder begrepen de beslissing ter zake van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de beslissing op de vordering benadeelde partij, en de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden teruggewezen, teneinde met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Gelet op het vorenstaande is de omvang van het hoger beroep thans beperkt tot het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging, daaronder begrepen de beslissing ter zake van de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de beslissing op de vordering benadeelde partij, waarbij het hof uitgaat van de bewezenverklaring, de kwalificatie en de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte ter zake van het onder 2, 3 subsidiair, 4, 5 en 6 tenlastegelegde zoals bepaald in het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 december 2014.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd om ten aanzien van het onder 2, 3 subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten de straf te bepalen op een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. Z. Boufadiss, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen na terugwijzing door de Hoge Raad, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad in hoger beroep aan de orde is – tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2014 tot en met 16 februari 2014 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning (gelegen aan de [adres] ) heeft weggenomen een laptop en/of een cameratas en/of een camera en/of drie, althans een of meerdere cameralen(s)(zen) en/of een videocamera, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Voor zover hier van belang kan op grond van het dossier worden vastgesteld dat er in de periode van 5 februari 2014 tot en met 16 februari 2014 te [plaats] een woninginbraak heeft plaatsgevonden. Het cilinderslot van de woning was geforceerd en onbruikbaar gemaakt. Getuige [getuige] verklaart dat hij verdachte in die periode in de tuin van de woning heeft gezien en herkend.
De centrale vraag die het hof thans moet beantwoorden is of, er van uitgaande dat verdachte daar op dat moment aanwezig was, daarmee is komen vast te staan dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de woninginbraak.
Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en het pleidooi van de raadsvrouw, beantwoordt het hof die vraag thans ontkennend. Daargelaten het antwoord op de vraag of het verdachte is geweest die volgens een getuige in de tuin van de betreffende woning zou hebben gestaan - immers dat wordt door verdachte betwist – bevat het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van medeplegen. Op grond van de enkele herkenning van verdachte kan slechts worden vastgesteld dat hij op dat moment in die tuin aanwezig was. Dat is onvoldoende om te kunnen spreken van het “in vereniging” plegen van een woninginbraak, zoals is ten laste gelegd.
Verdachte zal daarom van het onder 1 tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van getuige [getuige] , voor het geval het hof tot een bewezenverklaring zou komen van het onder 1 tenlastegelegde, om de betrouwbaarheid van de herkenning te toetsen.
Het voorwaardelijk verzoek tot het horen van de getuige [getuige] wordt afgewezen, nu de voorwaarde niet is vervuld en de noodzaak daartoe niet is gebleken, gelet op de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Oplegging van straf ter zake van het bij arrest van dit hof van het onder 2, 3 subsidiair, 4, en 5 bewezenverklaarde
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden heeft bij arrest van 12 december 2014 het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de straf en met aanvulling van de gronden van 26 november 2015 betreffende het onder 1 tenlastegelegde de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarde, zijnde een meldplicht.
Deze straf was gebaseerd op een bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 5 tenlastegelegde. Nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, zal het hof overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering eerst de straf bepalen ten aanzien van het onder 2, 3 subsidiair, 4 en 5 bewezenverklaarde misdrijven.
Het hof heeft destijds ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde onder meer overwogen:
“Verdachte heeft (…) meermalen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers. Het gaat hier om feiten, die schade en hinder meebrengen voor de betrokkenen. Door de woninginbraken heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de privacy van de bewoners en veel onrust en overlast veroorzaakt. Hij heeft kennelijk slechts gehandeld uit het oogpunt van financieel gewin. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 oktober 2014 - tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld.”
Deze overwegingen gelden ook nu nog en het hof neemt deze onverkort over. Op grond daarvan en uit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk is. Er zijn echter diverse omstandigheden die maken dat het hof het niet wenselijk en passend acht dat verdachte voor deze zaak opnieuw gedetineerd raakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf reeds heeft uitgezeten. In dit kader stelt het hof voorop dat bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden ter terechtzitting van het hof is gebleken dat verdachte zijn leven goed op orde lijkt te hebben. Verdachte heeft aangegeven een nieuwe baan te hebben. Er doen zich op de verschillende leefgebieden geen problemen voor.
Dat verdachte blijkens een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 5 januari 2021 - na de eerdere procedure bij het hof - niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen bevestigt het geschetste positieve beeld.
Naast het voorgaande, acht het hof van belang dat sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop in deze zaak, zowel ten tijde van de eerste hoger beroepsprocedure als ook na terugwijzing door de Hoge Raad. Zonder aanwijsbare oorzaak heeft de zaak meermalen voor lange tijd “op de plank gelegen”. Sinds het arrest van de Hoge Raad d.d. 15 november 2016 zijn inmiddels meer dan 4 jaren verstreken. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat het tijdsverloop – begrijpelijkerwijs - zwaar op hem heeft gedrukt.
Voornoemde omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, maken dat het hof, naar analogie van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte ter zake van het onder 2, 3 subsidiair, 4 en 5 bewezenverklaarde een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden zal opleggen, met aftrek van voorarrest.
Oplegging van straf ter zake van het bij arrest van dit hof van het onder 6 bewezenverklaarde (overtreding)
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden heeft bij arrest van 12 december 2014 voor het onder 6 tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete van € 75,-, subsidiair 1 dag hechtenis.
Het hof zal ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde feit een geldboete van € 75,-, subsidiair 1 dag hechtenis opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.700,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt de door het gerechtshof opgelegde straf voor het onder 2, 3 subsidiair, 4, en 5 bewezenverklaarde op:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt de door het gerechtshof opgelegde straf voor het onder 6 bewezenverklaarde op:
een
geldboetevan
€ 75,00 (vijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. D.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 17 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.