In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van mishandeling van de nieuwe partner van zijn ex-vrouw op 30 maart 2018. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 32 uren, subsidiair 16 dagen hechtenis, en had een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 649,86. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting op 3 februari 2021 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en de medische verklaring als betrouwbaar beoordeeld. De aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte is mishandeld, wat door de medische verklaring werd ondersteund.
Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hof van mening was dat deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormde. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.