ECLI:NL:GHARL:2021:1539

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
21-003723-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met voorwaardelijke taakstraf en niet-ontvankelijkheid benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van mishandeling van de nieuwe partner van zijn ex-vrouw op 30 maart 2018. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 32 uren, subsidiair 16 dagen hechtenis, en had een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 649,86. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 3 februari 2021 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en de medische verklaring als betrouwbaar beoordeeld. De aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte is mishandeld, wat door de medische verklaring werd ondersteund.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hof van mening was dat deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding vormde. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003723-18
Uitspraak d.d.: 17 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 15 juni 2018 met parketnummer 16-062506-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat het gerechtshof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, en verdachte zal veroordelen ter zake van hetgeen hem is tenlastegelegd tot een taakstraf van 32 uren, subsidiair 16 dagen hechtenis.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [benadeelde partij] heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 649,86, bestaande uit € 349,86 materiële schade en € 300,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2018, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet betaling 12 dagen gijzeling. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.G.M. Rijkhoff, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep, ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 32 uren, subsidiair 16 dagen hechtenis. De politierechter heeft de vordering benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 649,86, bestaande uit € 349,86 materiële schade en € 300,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2018, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet betaling 12 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2018 te [plaats] , althans het arrondissement Midden Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem met beide handen om de nek vast te pakken en/of op de nek te drukken en/of meermalen, althans eenmaal, tegen zijn geslachtsdeel, althans het lichaam, te schoppen en/of meermalen, althans eenmaal, te slaan in zijn gezicht en/of op zijn lichaam.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig de inhoud van de overlegde pleitnota, vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde, nu de tenlastegelegde geweldshandelingen niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde feit worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Op basis van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen wordt het volgende overwogen. [1]
De feiten
Op 30 maart 2018 is verdachte naar het huis van zijn ex-partner [naam] gegaan met de intentie om zijn zoontje op te halen. Aldaar aangekomen heeft verdachte aangebeld. Aangever heeft zich, blijkens de getoonde camerabeelden ter zitting, buiten de woning begeven en de voordeur achter zich dicht gedaan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij verbaasd was dat aangever de deur opendeed.
Op dat moment heeft er buiten bij de voordeur een worsteling plaatsgehad waarbij zowel aangever als verdachte letsel hebben opgelopen.
Aangever heeft op 30 maart 2018 aangifte gedaan tegen verdachte wegens mishandeling, gepleegd op 30 maart 2018 te [plaats] . [2] Hij heeft verklaard dat verdachte voor de deur stond. Verdachte zei in de Arabische taal tegen aangever: "Kom dan naar buiten dan kijken we wie de man is." Vervolgens is er een duw- en trekwerk ontstaan tussen verdachte en aangever, waarbij aangever uiteindelijk buiten bij de voordeur op de grond is gevallen. Aangever heeft verklaard dat hij op de grond viel omdat verdachte hem losliet. Aangever voelde dat verdachte hem schopte en raakte bij zijn geslachtsdeel en dat hij veel pijn voelde. Aangever zag dat verdachte hem schopte met zijn rechter en linkerbeen. Aangever zag dat hij mij met kracht schopte, omdat verdachte zijn been naar achteren haalde. Aangever voelde dat hij drie keer in zijn geslachtsdeel is geschopt, terwijl hij nog steeds op de grond lag.
Aangever heeft zich op 30 maart 2018 bij de Spoedpost [plaats] gemeld. Uit de medische verklaring blijkt objectief dat aangever drukpijn en een zwelling heeft aan zijn rechter onderbuik-liesregio, en drukpijn heeft bij de testes (teelbal), oftewel het kruis. [3]
De conclusie
Op grond van de aangifte en de medische verklaring, is naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte het aangever heeft mishandeld. Het hof acht de verklaring van aangever, in combinatie met de medische verklaring betrouwbaar.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 maart 2018 te [plaats] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem tegen zijn geslachtsdeel te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 30 maart 2018 te [plaats] schuldig gemaakt aan mishandeling van de nieuwe partner van zijn ex-vrouw toen hij zijn zoontje wilde ophalen. Door het handelen van verdachte heeft hij pijn toegebracht bij aangever en heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Tevens heeft het handelen van verdachte geleid tot angstgevoelens bij het slachtoffer, zijn ex-vrouw en het kind van verdachte.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 5 januari 2021 is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd rechtvaardigen oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf. Het hof houdt echter in het voordeel van verdachte enigszins rekening met de gedateerdheid van het bewezenverklaarde en de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte, onder meer dat hij werk heeft en dat hij als alleenstaande vader voor zijn zoontje moet zorgen, nu die tegenwoordig niet meer bij de moeder maar bij hem woont.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat volstaan kan worden met de oplegging van een voorwaardelijke taakstraf van 20 (twintig) uren, subsidiair 10 (tien) dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Deze voorwaardelijke taakstraf dient tevens als stok achter de deur teneinde de verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 649,86. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Het hof overweegt dat de vordering tot vragen leidt. Enerzijds wordt een vergoeding gevraagd van medische kosten vanwege een consult op 30 maart 2018, anderzijds is een bedrag opgevoerd voor ‘eigen risico verzekering’. Als er sprake is van een verzekering, waarom worden de kosten van het consult dan niet door de verzekering vergoed? Zonder nadere toelichting door de benadeelde partij overweegt het hof dat sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding, hetgeen er toe leidt dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte elk de eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. D.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 17 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, dossiernummer PL0900-2018088423 van de Politie Eenheid Midden-Nederland, District Flevoland, Basisteam Almere-Stad Haven, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte, d.d. 30 maart 2018, pagina 4 e.v.
3.Medische verklaring, d.d. 30 maart 2018, huisarts B3 Spoedpost [plaats] , vordering benadeelde partij, bijlage 4.