ECLI:NL:GHARL:2021:1537

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
21-005650-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zware mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling van de benadeelde partij, die op 25 december 2016 in een café in [plaats] plaatsvond. De verdachte heeft de benadeelde partij meerdere malen in het gezicht geslagen en een knietje in het gezicht gegeven, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een botbreuk in de oogkas en schedelhersenletsel. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.123,24, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt in verband met de tenuitvoerlegging van de uitspraak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005650-17
Uitspraak d.d.: 17 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, van 10 oktober 2017 met parketnummer 16-031883-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep richt zich zowel tegen de bewezenverklaring als tegen de strafoplegging.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen hem onder 1 primair is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) weken, waarvan 10 (tien) weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij] vordert de advocaat-generaal toewijzing van de materiële schade en refereert zij zich ten aanzien van de gevorderde immateriële schade aan het oordeel van het hof, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep, ter zake van hetgeen hem onder 1 subsidiair is tenlastegelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 (tien) weken, waarvan 5 (vijf) weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.381,02, bestaande uit € 381,02 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2016, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet betaling te vervangen door 23 dagen hechtenis. Voor het overige is de vordering niet ontvankelijk verklaard, met uitzondering van de niet toegewezen reiskosten strafzaak (eerste aanleg en hoger beroep).
Tevens is verdachte veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot op heden begroot op € 60,66.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 25 december 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een (bot)breuk in de oogkas en/of
- een ingezakte oogkas en/of
- schedelhersenletsel heeft toegebracht door voornoemde [benadeelde partij] een of meerdere malen in/tegen het gezicht althans op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of te stompen/slaan en/of
- [benadeelde partij] een knietje in het gezicht, althans tegen het hoofd, te geven;
subsidiair
hij op of omstreeks 25 december 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [benadeelde partij]
- een of meerdere malen in/tegen het gezicht althans op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of heeft gestompt/geslagen en/of
- voornoemde [benadeelde partij] een knietje in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 25 december 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij]
- een of meerdere malen in/tegen het gezicht althans op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of te stompen/slaan en/of
- [benadeelde partij] een knietje in het gezicht, althans tegen het hoofd, te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een (bot)breuk in de oogkas en/of
- een ingezakte oogkas en/of
- schedelhersenletsel ten gevolg heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging ten aanzien van het primair tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, overeenkomstig de inhoud van de overgelegde pleitnota, primair vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Tevens heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het geobjectiveerde gevolg zwaar lichamelijk letsel in het meer subsidiair tenlastegelegde. De verdediging verzoekt verdachte voorts vrij te spreken van het schoppen en trappen. Subsidiair verzoekt de raadsman verdachte van het meer subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken, nu verdachte heeft gehandeld in een noodweersituatie. Aan het toegepaste geweld ontbreekt de wederrechtelijkheid.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Op basis van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen, en het verhandelde ter zitting van het hof, stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast en wordt het volgende overwogen.
Feiten [1]
Op 25 december 2016 doet zich, rond sluitingstijd, binnen en buiten het eetcafé [naam1] (hierna: het café), gevestigd in [plaats] , alwaar verdachte in de hoedanigheid van eigenaar werkzaam is, een incident voor tussen verdachte en [benadeelde partij] (hierna: aangever). In dit incident zijn drie elkaar in korte tijd opeenvolgende fases te onderscheiden.
Fase 1
Op 25 december 2016, omstreeks 03:30 uur, bevond aangever zich met een vriend, genaamd [naam2] , achterin het café bij de bar. De lichten gingen aan en de laatste ronde werd geschonken. Aangever proostte met [naam2] op de gezellige avond. Hierdoor brak het bierglas van [naam2] . Het glas viel op de grond uiteen. Aangever pakte de scherven van de vloer en legde deze op de bar. [2]
Achter de bar stond [naam3] , de dochter van verdachte. [3] Aangever vroeg een stoffer en blik om de overige glasscherven op te ruimen. Tevens vroeg aangever een leeg glas zodat hij het overgebleven biertje kon delen met [naam2] . [4]
De barkeepster negeerde het verzoek omdat zij bezig was met afrekenen van een andere klant. [5] Aangever pakte uit eigener beweging een leeg bierglas van de bar. Hierop volgde een discussie tussen de barkeepster en aangever. Vervolgens zag aangever dat de barkeepster een woedende blik op haar gezicht had en om de bar heenliep. Niet veel later voelde aangever van achteren een harde ruk aan zijn shirt. Aangever viel achterover en had moeite zich staande te houden. Aangever greep met zijn linkerarm in een reflex naar achteren en kreeg houvast aan de persoon die hem naar achteren trok. [6] De barkeepster kwam met haar rug tegen een schot te staan. Bij het evenwicht zoeken pakte aangever, volgens de barkeepster, haar ter hoogte van haar borsten vast. Hierop riep de barkeepster dat aangever haar los moest laten, omdat zij dit niet prettig vond. [7]
Fase 2
Op dat moment kwam verdachte erbij. Verdachte pakte aangever vast onder zijn arm en in een treintje bewogen ze zich richting de uitgang van het café. Bij de deur kwamen verdachte en aangever ten val. [8] Aangever viel met zijn achterhoofd op de tafel. Aangever voelde op dat moment een bonzende pijn in zijn achterhoofd. [9] Uiteindelijk kwamen verdachte en aangever na duw- en trekwerk bij de uitgang in de deuropening te liggen. [10]
Fase 3
Vervolgens is aangever door beveiliger [naam4] naar buiten gewerkt en kwam hij buiten op straat voor het café op de grond terecht. Daarop is verdachte naar buiten gekomen. Aangever zag dat verdachte woedend naar hem keek en schreeuwde: 'vuile teringhomo, je blijft van mijn dochter af! [11] , welke bewoordingen ook door getuige [naam4] zijn gehoord. [12] Hierop zag en voelde aangever dat verdachte met gebalde vuisten tegen zijn gezicht aan begon te stompen. Aangever zag en voelde dat verdachte bovenop hem ging zitten en dat hij volledig losging. [13] Meerdere getuigen verklaren dat verdachte aangever meerdere malen met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen, en hem daarna een knietje in zijn gezicht gaf. [14] [15] [16]
Tevens verklaren getuigen [getuige1] en [getuige2] , dat zij aan de houding van verdachte zagen dat hij heel boos was en woest leek. [getuige1] heeft verklaard dat het echt gewelddadig was, en dat hij verdachte nog nooit zo heeft gezien. Het leek wel of er een knop om was, alsof het persoonlijk op aangever gericht was. [17]
Getuige [getuige3] heeft verklaard dat verdachte aangevers gezicht niet per ongeluk heeft geraakt. Het knietje betrof een bewuste actie, te erg gericht op aangever. [18]
Beveiliger [naam4] , werkzaam in het café, heeft verklaard dat verdachte aangever een aantal klappen met de vuist heeft gegeven. [19]
Verdachte heeft verklaard dat hij bij de uitgang van het café, samen met aangever is gevallen, op aangever terecht is gekomen en aangever een klap met de vuist op zijn gezicht heeft gegeven. [20] “Ik heb hem inderdaad een paar tikken verkocht”. [21] Ook heeft verdachte verklaard dat aangever omhoog kwam en verdachte op dat moment door zijn knie zakte. Verdachte heeft gevoeld dat zijn knie het hoofd van aangever heeft geraakt. [22]
Tot slot heeft aangever als getuige ter zitting van de politierechter verklaard dat zijn oogkas niet is gebroken ten gevolge van het vallen tegen de tafel, omdat hij met zijn achterhoofd op de tafel is beland en er in het café met zijn oog nog niets aan de hand was. [23]
Conclusie
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte het slachtoffer zwaar heeft mishandeld. Uit de verklaringen van aangever, verklaring van verdachte en getuigenverklaringen van [naam4] , [getuige1] , [getuige2] en [getuige3] leidt het hof af dat verdachte aangever meerdere malen met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen en dat verdachte aangever opzettelijk een knietje in het gezicht heeft gegeven. Hierdoor heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten: een botbreuk in de oogkas, een ingezakte oogkas en schedelhersenletsel, waar aangever tot op de dag van vandaag veel last van heeft. [24]
Het hof acht de verklaringen van aangever, in combinatie met de verklaringen van getuigen [naam4] , [getuige1] , [getuige2] en [getuige3] , die hun verklaringen in grote lijnen hebben herhaald bij de raadsheer-commissaris betrouwbaar en zal deze ook voor het bewijs bezigen. [25] [26] [27]
Verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte alle geweldshandelingen ontkend. Het letsel moet zijn ontstaan door de val op de tafel binnen in het café, aldus verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorts heeft de raadsman bepleit dat verdachte door zijn knie is gegaan en daarbij met zijn andere knie het hoofd van aangever per ongeluk heeft geraakt. De raadsman heeft de verschillende voor verdachte belastende verklaringen bestreden en vraagtekens gezet bij de betrouwbaarheid van de getuigen, gelet op de alcoholconsumptie en de tijdstippen van de gebeurtenissen.
Op grond van de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden acht het hof verdachtes lezing niet geloofwaardig voor zover hij heeft verklaard dat hij aangevers gezicht per ongeluk heeft geraakt. Het feit dat aangever met zijn achterhoofd op de tafel is beland in het café verklaart het letsel aan zijn achterhoofd, maar niet het geconstateerde letsel in het aangezicht van aangever.
Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof dan ook af dat verdachte een aantal klappen en een knietje heeft uitgedeeld waardoor het letsel bij aangever is ontstaan.
Uit de aard van het handelen van de verdachte, het meermalen met kracht en gebalde vuisten slaan in het gezicht en het opzettelijk geven van een knietje tegen het hoofd van aangever, leidt het hof af dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Het vanuit boosheid, gericht met de vuisten in het gezicht stompen en een knietje geven laat zich naar zijn uiterlijke verschijningsvorm labelen als opzettelijk handelen gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof overweegt dat verdachte zich kennelijk uit woede heeft afgereageerd op het slachtoffer, nadat hij hoorde dat aangever aan de borsten van zijn dochter zou hebben gezeten.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij door zijn knie is gegaan en daarbij met zijn andere knie het hoofd van aangever per ongeluk heeft geraakt niet geloofwaardig. Drie getuigen, te weten voornoemde [getuige1] , [getuige2] en [getuige3] hebben afzonderlijk en bij de raadsheer-commissaris herhaaldelijk verklaard dat verdachte aangever opzettelijk een knietje in het gezicht heeft gegeven. Daarnaast ontstaat bij het bekijken van de camerabeelden, waarop verdachte staand bij de deur van het café te zien is, nadat hij voor die deur aangever zwaar heeft mishandeld en vervolgens door die deur weer het café binnen is gelopen, geenszins de indruk dat hij kort daarvoor door zijn knie gegaan is. [28]
Nu in zoverre sprake is geweest van bewust handelen van verdachte, heeft verdachte opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
Door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is zwaar lichamelijk letsel ontstaan. Uit de geneeskundige verklaring(en) van 30 december 2016 van J.C. Elshof en N.C.A.M. Lachmann, beiden forensisch arts bij GGD Flevoland, blijkt dat het slachtoffer onder andere een gebroken oogkas, een ingezakte oogkas en (licht) schedelhersenletsel heeft opgelopen. [29] Het slachtoffer is nog steeds niet volledig hersteld van deze verwondingen. Aangever heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij bijna een jaar slecht heeft kunnen zien, nog altijd een bult op zijn voorhoofd heeft, een verdikking onder zijn oog heeft en tintelingen voelt in de zenuw onder zijn oogkas.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Het hof zal verdachte vrijspreken van het schoppen en trappen, nu daarvoor onvoldoende wettig bewijs voorhanden is in het dossier.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 25 december 2016 te [plaats] aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten:
- een botbreuk in de oogkas en
- een ingezakte oogkas en
- schedelhersenletsel heeft toegebracht
door voornoemde [benadeelde partij]
- meerdere malen, in het gezicht te stompen en
- [benadeelde partij] een knietje in het gezicht te geven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Noodweer

Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangever, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Verdachte heeft zich niet verdedigd, maar zelf de aanval gekozen. Bovendien heeft hij op heel veel momenten de kans gehad om zich terug te trekken uit deze situatie, maar heeft daar bewust niet voor gekozen. Het hof acht aldus niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie. Uit het vorenstaande volgt dat ter zake van genoemd handelen van verdachte het beroep op noodweer faalt.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf van 18 (achttien) weken, waarvan 10 (tien) weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld geen straf op te leggen die onvoorwaardelijke detentie met zich brengt. De raadsman verzoekt rekening te houden met het tijdsverloop van de zaak en het feit dat verdachte first offender is. De raadsman verzoekt eventueel een werkstraf op te leggen.
Oordeel van het hof
De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor de subsidiair bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 (tien) weken, waarvan 5 (vijf) weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Verdachte heeft aangever uit zijn café verwijderd en heeft daarbij fors en onnodig veel geweld toegepast, door aangever meerdere malen in het gezicht te stompen en met kracht een knietje tegen het hoofd te geven, waardoor schedelhersenletsel, een botbreuk in de oogkas en een ingezakte oogkas is ontstaan.
Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring is het hof gebleken dat het slachtoffer zich langdurig onder psychologische- en doktersbehandeling heeft moeten stellen en tot op heden heeft hij, naast de pijn die hij hierdoor zal hebben geleden, groot ongemak ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en ook diens gevoel van veiligheid aangetast. Dergelijk geweld brengt voorts gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
Het hof houdt in het nadeel van verdachte rekening met zijn ontkennende proceshouding in hoger beroep en een gebrek aan nazorg van het slachtoffer. Verdachte immers heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Hij heeft zich, nadat hij met opzet en in grote woede zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht bij aangever, op geen enkele wijze bekommerd om het lot van aangever. In het daarop volgende strafproces is verdachte tegen beter weten in blijven ontkennen en is daarmee weggelopen voor zijn verantwoordelijkheid. Dit is voor aangever extra pijnlijk geweest.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 januari 2021 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld wegens (gewelds)misdrijven.
Het hof heeft gelet op de straf die ter zake van zware mishandeling pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren is gesteld. Gelet op de ernst daarvan, zoals die blijkt uit het hiervoor overwogene, zal het hof, mede gelet op het bepaalde in artikel 22b, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht - overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof gaat uit van een incident en mede gelet op het tijdsverloop sedert het bewezenverklaarde feit, ziet het hof aanleiding om de duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf enigszins te beperken. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat er in de appelfase sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, die onvoldoende wordt gecompenseerd door een voortvarende behandeling in eerste aanleg. Weliswaar zijn er in de appelfase op verzoek van de verdediging getuigen gehoord, maar desondanks is er nog sprake van een onredelijke vertraging in de afdoening. Het hof stelt deze vertraging vast op 12 maanden en zal daarom het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf niet bepalen op 5, maar op 10 weken.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 18 (achttien) weken, waarvan 10 (tien) weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren passend en geboden.
De voorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens als stok achter de deur teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
In hetgeen hiervoor is overwogen ligt besloten dat in hetgeen de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd geen grond kan worden gevonden tot het opleggen van een lagere straf dan de hieronder bedoelde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Standpunt van het openbaar ministerie
Ten aanzien van de benadeelde partij vordert de advocaat-generaal toewijzing van de materiële schade en refereert zij zich ten aanzien van de gevorderde immateriële schade aan het oordeel van het hof, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de door de benadeelde partij ingediende vordering tot schadevergoeding heeft de verdediging primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging bepleit de vordering niet ontvankelijk te verklaren wegens een te grote belasting voor het strafgeding. Voor het overige wordt de vordering in al haar onderdelen betwist nu deze onduidelijk of onvoldoende onderbouwd zou zijn. Meer specifiek zijn de reiskosten onvoldoende onderbouwd bij gebreke van een afsprakenkaart. Aangever was al voor de tenlastegelegde feiten onder behandeling van een psycholoog waardoor niet meer eenduidig is vast te stellen welke relatie met het strafbare feit bestaat of voor welk deel. Er lijken dubbelingen te zitten in de reiskosten en het eigen risico van de zorgverzekering. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd.
Oordeel van het hof
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.366,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.381,02, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2016, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet betaling te vervangen door 23 dagen hechtenis. Voor het overige is de vordering niet-ontvankelijk verklaard, met uitzondering van de niet toegewezen reiskosten strafzaak (eerste aanleg en hoger beroep). Tevens is verdachte veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot op heden begroot op € 60,66.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van
€ 7.497,01, bestaande uit € 2.497,01 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
Materiële schade bestaande uit:
Bijlage 1
Reiskosten strafzaak eerste aanleg: € 188,00
Reiskosten medisch eerste aanleg: € 519,19
Reiskosten strafzaak hoger beroep: € 187,15
Reiskosten medisch hoger beroep: € 450,32
Parkeerkosten: € 30,62 +
_______________________________________________
Subtotaal: € 1.375,28
Bijlage 2
Kleding: € 152,47
_______________________________________________
Subtotaal: € 152,47
Bijlage 3
Medische kosten
Kosten ambulance: € 280,14
Kosten eigen risico 2017 voor hoger beroep: € 254,32
Eigen risico 2017: € 332,41
Opname ziekenhuis: € 28,00 +
_______________________________________________
Subtotaal: € 969,26
Bijlage 4
Nota psycholoog: € 74,39
_______________________________________________
Subtotaal: € 74,39

Totale materiële schade:€ 2.497,01

Immateriële schade bestaande uit:
Bijlage 5
Smartengeld:
€ 5.000,00
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De verdediging heeft weliswaar opmerkingen gemaakt bij de vordering benadeelde partij, maar heeft de diverse bedragen onvoldoende inhoudelijk betwist.
Aan reis-/parkeerkosten (bijlage 1) is gevorderd een bedrag van € 1.375,28. Het hof constateert dat daarvan € 192,84 zijn aan te merken als proceskosten. Voor het overige (€ 1.181,44) zal het gevorderde aan reiskosten worden toegewezen als onvoldoende gemotiveerd betwist.
De medische kosten (bijlage 3), waarvoor vergoeding wordt gevraagd, liggen ná de bewezenverklaarde pleegdatum van 25 december 2016. Anders dan de verdediging betoogt, zijn geen medische kosten in rekening gebracht die verband hielden met andere aangelegenheden.
De post 'Kosten eigen risico 2017 voor hoger beroep' ad. € 254,32 wordt niet-ontvankelijk verklaart, nu naar het oordeel van het hof de post onvoldoende onderbouwd is.
Aan immateriële schadevergoeding is gevorderd een bedrag van € 5.000,-. Uit het voegingsformulier en het verhandelde ter zitting blijkt, anders dan de verdediging meent, genoegzaam van de grote impact en vergaande gevolgen van de zware mishandeling. Gelet hierop en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag van € 3.000,- billijk.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Gijzeling

Bij de bepaling van de duur van de gijzeling heeft het hof aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten voor het toepassen van gijzeling op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het voorgaande, bepaalt het hof de duur van de gijzeling op maximaal 204 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.123,24 (vijfduizend honderddrieëntwintig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 2.123,24 (tweeduizend honderddrieëntwintig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
192,84 (honderdtweeënnegentig euro en vierentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.123,24 (vijfduizend honderddrieëntwintig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 2.123,24 (tweeduizend honderddrieëntwintig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 204 (tweehonderdvier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 25 december 2016.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. D.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 17 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, dossiernummer PL0900-2016397910 van de Politie Eenheid Midden-Nederland, District Flevoland, Basisteam Lelystad / Zeewolde, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Aangifte, d.d. 6 januari 2017, pagina 37-38.
3.Verklaring getuige ter terechtzitting [naam3] , d.d. 3 februari 2021.
4.Aangifte, d.d. 6 januari 2017, pagina 37-38.
5.Verklaring getuige ter terechtzitting [naam3] , d.d. 3 februari 2021.
6.Aangifte, d.d. 6 januari 2017, pagina 38.
7.Verklaring getuige ter terechtzitting [naam3] , d.d. 3 februari 2021.
8.Verklaring getuige ter terechtzitting [naam3] , d.d. 3 februari 2021.
9.Aangifte, d.d. 6 januari 2017, pagina 38.
10.Verklaring getuige ter terechtzitting [naam3] , d.d. 3 februari 2021.
11.Aangifte, d.d. 6 januari 2017, pagina 38 e.v.
12.Verhoor getuige [naam4] , d.d. 25 december 2016, pagina 68.
13.Aangifte, d.d. 6 januari 2017, pagina 38.
14.Verhoor getuige [getuige1] , d.d. 26 december 2016, pagina 58.
15.Verhoor getuige [getuige2] , d.d. 26 december 2016, pagina 60.
16.Verhoor getuige [getuige3] , d.d. 26 december 2016, pagina 62.
17.Verhoor getuige [getuige1] , d.d. 26 december 2016, pagina 59, tweede alinea.
18.Verhoor raadsheer-commissaris getuige [getuige3] , d.d. 30 augustus 2019, pagina 3 onderaan.
19.Verhoor getuige [naam4] , d.d. 25 december 2016, pagina 68.
20.Verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 26 december 2016, pagina 18.
21.Verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 26 december 2016, pagina 19.
22.Verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 26 december 2016, pagina 18.
23.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 30 mei 2017, pagina 2.
24.Verklaring slachtoffer ter terechtzitting, d.d. 3 februari 2021.
25.Verhoor raadsheer-commissaris getuige [getuige1] , d.d. 30 augustus 2019, pagina 5.
26.Verhoor raadsheer-commissaris getuige [getuige2] , d.d. 30 augustus 2019, pagina 3.
27.Verhoor raadsheer-commissaris getuige [getuige3] , d.d. 30 augustus 2019, pagina 3.
28.Fotobijlage nummer 58, pagina 68.
29.Geneeskundige verklaring / letselverklaring, d.d. 30 december 2016, J.C. Elshoff, forensisch arts, GGD Flevoland, pagina 51 e.v.; Aanvullende geneeskundige verklaring, d.d. 30 december 2016, N.C.A.M. Lachmann, forensisch arts FMG GGD Flevoland, pagina 54-56.