ECLI:NL:GHARL:2021:1534

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
21-000999-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met gevangenisstraf en voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 101 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De zaak betreft de verkoop en het bezit van cocaïne in de periode van 1 juli 2017 tot en met 18 oktober 2017. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank, die hem ook had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 101 dagen met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar de bewezenverklaring van de verkoop van cocaïne op 18 oktober 2017 heeft gehandhaafd. Het hof heeft overwogen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van 10 gram cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 52,31 gram cocaïne. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zijn leven beter op orde heeft en geen harddrugs meer gebruikt. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de impact van harddrugs op de volksgezondheid. De opgelegde straf is in overeenstemming met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000999-18
Uitspraak d.d.: 17 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 februari 2018 met parketnummer 18-830371-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat het gerechtshof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, en verdachte zal veroordelen ter zake van hetgeen hem onder 1 en 2 is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf van 101 (honderdéén) dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 (dertig) dagen gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren, zonder oplegging van de bijzondere voorwaarden.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep, ter zake van hetgeen hem onder 1 en 2 is tenlastegelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 101 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met oplegging van bijzondere voorwaarden, te weten: een meldplicht bij de VNN en meewerken aan een plan van aanpak.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 18 oktober 2017, in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 18 oktober 2017, in de gemeente [gemeente] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 52,31 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde acht de advocaat-generaal de handel in cocaïne in de periode van 1 juli 2017 tot en met 18 oktober 2017 bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, nu geen, althans onvoldoende concreet bewijs in de richting van cliënt wijst waaruit blijkt dat verdachte heeft gehandeld in cocaïne.
Het oordeel van het hof
Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen. [1]
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank heeft in het vonnis van 1 februari 2018 onder andere overwogen:
"De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 18 januari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

Ik was de bewoner van [adres1] in [plaats] tijdens de ten laste gelegde periode. Ik woonde daar alleen. De samenstelling van de cocaïne die ik in bezit had bestond uit poeder met harde brokjes. Ik word ook wel [naam1] of [naam2] genoemd.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2017, opgenomen op pagina 80 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017276740 d.d. 11 december 2017, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op donderdag 18 oktober 2017 werd binnengetreden in de woning gelegen aan de [adres1] te [plaats] . De aldaar aanwezige bewoner genaamd [verdachte] werd daar aangehouden. Na de aanhouding werd [verdachte] gefouilleerd. Daarbij werden de volgende goederen aangetroffen:- 6 doorzichtige zakjes met vermoedelijk cocaïne, het gewicht is circa 25 gram-een plastic zakje met daarin diverse andere doorzichtige stukjes plastic. Ambtshalveis bekend dat genoemd plastic wordt gebruikt om drugs te verpakken-6 ponypacks met daarin cocaïne. Het opdruk van deze envelopjes is spacepack.In de woonkamer werd aangetroffen:- 4 doorzichtige zakjes met daarin vermoedelijk cocaïne, het gewicht is circa 25 gram.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van kennisgeving in beslagneming d.d. 19 oktober 2017, opgenomen op pagina 103 van voornoemd dossier, inhoudende opgave van inbeslaggenomen goederen:
Aangetroffen stoffen in fouillering van [verdachte] :
Goednummer PL0100-2017276740-934353: 6 doorzichtige zakjes met daarin vermoedelijk cocaïneGoednummer PL0100-2017276740-934448: 6 ponypacks met daarin vermoedelijk cocaïne
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2017, opgenomen als bijlage voorin voornoemd dossier, inhoudende een rapport van NFiDent:
Goednummer PL0100-2017276740-934353: 3 stukjes plastic met daarin wit poederSin monster: AAJT5398NL: 9,99 gram cocaïneSin monster: AAJT5396NL: 9,82 gram cocaïneGoednummer PL0100-2017276740-934448: 6 ponypacks met daarin vermoedelijk cocaïneSin monster: AAJT5393NL: 1,76 gram cocaïne.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van kennisgeving in beslagneming d.d. 19 oktober 2017, opgenomen op pagina 106 van voornoemd dossier, inhoudende opgave van inbeslaggenomen goederen:
Aangetroffen stoffen in woonkamer woning [verdachte]Goednummer PL0100-2017276740-934499: etui met vier zakjes met vermoedelijk cocaïne ca 34 gram.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2017, opgenomen op pagina 255 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een rapport NFiDent:
Goednummer PL0100-2017276740-934499:Sin monster AAJT5383NL: 19,56 gram positief getest op cocaïneSin monster AAJT5374NL: 6,22 gram positief getest op cocaïne
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van relaas d.d. 11 december 2017, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Aangetroffen drugs uit de woonkamer:
een toegevouwen papiertje met daarin 4,96 gram van een stof positief getest op cocaïne.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2017, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 18 oktober 2017 had ik postgevat om zicht te krijgen op de portiek aan de [adres1] te [plaats] . Omstreeks 18:46 uur zag ik een man op een fiets voor de portiek behorende bij percelen 142 tot en met 147 stoppen. Ik zag dat de man zijn fiets op slot zette en naar de
portiekdeur liep. Ik zag de man aanbellen. Ik zag de man vervolgens naar binnen liep.
Ik zag dat hij ongeveer 1 minuut binnen was. Ik zag hem vervolgens weer de portiek uitlopen. Ik zag dat hij zijn fiets pakte en weg reed richting de [adres2] .
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 oktober 2017, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 18 oktober 2017 werd een actie gedraaid op het adres [adres1] in [plaats] .Ik hoorde van collega [verbalisant1] via de portofoon dat er een persoon de genoemde portiek in ging. Ik hoorde dat deze persoon een kort bezoek van ongeveer één (1) minuten bracht aan het adres [adres1] . Ik hoorde dat de man weer uit de portiek kwam en op zijn fiets stapte en richting [adres2] fietste. Ik heb de man op de fiets gevolgd en heb mij kenbaar gemaakt als zijnde politie en mij gelegitimeerd met mijn politielegitimatie. Ik vroeg de man of hij mogelijk verdovende middelen bij zich had. Ik hoorde hem zeggen: 'Ja, soms win je en soms verlies je'. Vervolgens heb ik de man gevraagd om de verdovende middelen aan mij over te dragen. Ik zag dat de man een zakje met witte poeder aan mij overhandigde. Hierop heb ik de man om 17.58 uur aangehouden. Het bleek [naam3] te zijn.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2017, opgenomen op pagina 180 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
In het proces-verbaal van aanhouding van verdachte [naam3] , met nummer: 20 1 7276740- 12, is abusievelijk niet het juiste tijdstip van aanhouding vermeld. Het tijdstip vermeld
in de aanhouding is: 17:58. Het juiste tijdstip moet zijn: 18:53 uur.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 oktober 2017, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [naam3] :

Ik had tien gram cocaïne bij me. Ik ben ongeveer 10 minuten bij [naam1] geweest.

12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2017, opgenomen op pagina 142 van voornoemd dossier, inhoudende relatering van verbalisant:
De telefoon van verdachte [naam3] is in beslag genomen. Ik, verbalisant, heb specifiek onder WhatsApp [naam4] Ns (Het hof leest: [naam4] Ns) gekeken met het telefoonnummer [nummer] . Mijn aanname dat het telefoonnummer [nummer] van verdachte [verdachte] is, baseer ik op het volgende:Op woensdag 18 oktober 2017 is verdachte [naam3] aangehouden, nadat hij op het adres [adres1] te [plaats] een kort moment was binnengegaan. Tijdens de aanhouding, kort daarna, is er bij verdachte 10 gram aan cocaïne aangetroffen.
Het WhatsApp gesprek begint op 18 oktober 2017De letterlijke tekst is als volgt:Seh strax eem tijd voor 10. (tijdstip 17. 06 uur)Is goed miejung. (tijdstip 17.06 uur)Hoe laat kan ik je verwachten ongeveer. (tijdstip 17.07 uur)Denk rond 18.00 uur. (tijdstip 17.38 uur)Oke toppie. (tijdstip 17.39 uur)O oke is goed wacht ik eem. (tijdstip 18. 04 uur)Joman. (tijdstip 18. 36 uur)Ben net thuis (tijdstip 18.36 uur)Kan je bij mij komen? (tijdstip 18.36 uur)Jawel welk nummer wast nogmaar. (tijdstip 18.36 uur)146 (tijdstip 18. 37 uur)ok zie je zo (tijdstip 18.38 uur)
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 oktober 2017, opgenomen op pagina 97 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Ik zag dat de wijze van verpakken van de drugs van verdachte [naam3] overeenkwam metde manier waarop de drugs van verdachte [verdachte] was verpakt: mij viel op dat dit zakje dichtgeknoopt was en tevens zowel cocaïne in poedervorm als in harde brokjes bevatte. Het zakje was van doorschijnend plastic. Dit komt overeen met de poedervorm en de brokjes in het doorzichtige plastic en in de ponypacks die bij verdachte [verdachte] zijn aangetroffen.
Nadere bewijsoverweging feit 1
Medeverdachte [naam3] heeft bekend te handelen in cocaïne. Op zijn telefoon zijn meerdere WhatsApp gesprekken aangetroffen met ene [naam4] Ns. Uit deze gesprekken blijkt dat [naam3] op meerdere data ‘10’ bestelt bij [naam4] Ns en dat deze dan antwoorden geeft als: ‘is goed, kom er nu aan’ (d.d. 27 juli 2017) of: ‘kan wel voor je brengen straks’ (d.d. 5 augustus 2017). [2] Op 18 oktober 2017 vindt er ook een WhatsApp gesprek plaats tussen [naam3] en [naam4] Ns . [naam3] vraagt ‘strax eem tijd voor 10’ en [naam4] Ns antwoordt: ‘is goed miejung’. [naam3] vraagt hoe laat hij [naam4] Ns kan verwachten en deze antwoordt met ‘Denk rond 18.00 uur’. Om 18.36 uur vraagt [naam4] Ns : ‘Ben net thuis. Kan je bij mij komen.’ [naam3] antwoordt bevestigend, vraagt naar het huisnummer en krijgt dan als antwoord: [adres1] . Om 18.38 uur appt [naam3] : ‘Ok zie je zo’. [naam3] wordt om 18.46 uur bij de woning aan de [adres1] gezien. [naam3] en verdachte verklaren beiden dat [naam3] een bezoek heeft gebracht aan de woning van verdachte. [naam3] verlaat de woning van verdachte even later en wordt gevolgd door een verbalisant die hem enkele minuten later, om 18.53 uur aanhoudt. Er wordt dan 10 gram cocaïne bij hem aangetroffen. Zowel de cocaïne die later bij verdachte is aangetroffen als de cocaïne die [naam3] in zijn bezit had, bestond uit poeder en brokjes. De cocaïne die bij [naam3] is aangetroffen, is verder op dezelfde wijze verpakt als de cocaïne die bij verdachte is aangetroffen. [naam3] heeft desgevraagd verklaard dat hij de cocaïne ’s middags heeft gekocht van een man op een brommer. De rechtbank acht de verklaring van [naam3] op dit punt ongeloofwaardig. Niet alleen heeft [naam3] geen details willen geven over de persoon van wie hij de cocaïne zou hebben gekocht, ook acht de rechtbank niet geloofwaardig dat [naam3] uren later, terwijl hij al thuis zegt te zijn geweest, nog steeds die hele voorraad bij zich zou hebben. Gezien het feit dat [naam3] bekend heeft te handelen in cocaïne, via WhatsApp gesprekken regelmatig om ‘10‘ vroeg, na het WhatsApp gesprek op 18 oktober 2017 naar de woning van verdachte fietst, daar een kort bezoek brengt en zeer kort daarna is aangehouden met 10 gram cocaïne voorhanden, die bovendien overeenkomsten vertoont -voor wat betreft samenstelling en wijze van verpakken- met de cocaïne die verdachte onder zich had, gaat de rechtbank ervan uit dat [naam3] het WhatsApp gesprek van 18 oktober 2017 heeft gevoerd met de bewoner van de [adres1] en vervolgens bij die persoon cocaïne heeft gekocht op dat adres. Nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard de enige bewoner te zijn van het adres de [adres1] te [plaats] en er ook geen aanwijzingen zijn dat een ander vanuit de woning van verdachte drugs zou verkopen, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte degene is geweest die de cocaïne aan [naam3] heeft verkocht. Dat [naam3] in de tijd tussen het einde van het WhatsApp gesprek en de aankomst aan de Wibenaheerd op een ander adres met nummer [adres1] cocaïne heeft gekocht, acht de rechtbank gelet op het korte tijdsbestek niet aannemelijk.
Uit de inhoud van de overige WhatsApp gesprekken tussen [naam3] en [naam4] Ns lijkt te volgen dat [naam3] gedurende een langere periode meerdere malen cocaïne heeft gekocht van verdachte. Dat er daadwerkelijk meerdere malen door verdachte cocaïne is geleverd kan op grond van de inhoud van het dossier echter niet worden bewezen. De rechtbank acht derhalve enkel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 oktober 2017 heeft gehandeld in cocaïne."

Aanvulling in hoger beroep

Het hof is het eens met hetgeen de rechtbank heeft overwogen. Het hof zal het vonnis waarvan beroep aanvullen in verband met de door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweren.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit het WhatsApp-gesprek tussen ' [naam4] Ns' (verkoper) en [naam3] (koper) op 18 oktober 2018, bezien in samenhang met de overige opgenomen bewijsmiddelen, volgt dat het de verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen/verstrekken van cocaïne aan [naam3] . Het hof acht een eventuele persoonsverwisseling niet aannemelijk geworden, nu ter zitting is gebleken dat " [naam4] " in het Papiamento "dik" betekent en dat uit de waarneming van de raadsheren is gebleken dat verdachte een fors postuur heeft en uit het dossier blijkt dat hij " [naam2] " wordt genoemd.
Uit de WhatsApp-gesprekken tussen ' [naam4] Ns' en [naam3] blijkt voorts, dat ' [naam4] Ns' donkere huidskleur emoties gebruikt, die overeenkomen met de huiskleur van verdachte.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die op 18 oktober 2017 10 gram cocaïne heeft verkocht/verstrekt aan [naam3] .
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd komt het hof niet tot een bewezenverklaring van de gehele tenlastegelegde periode. Het hof overweegt dat de WhatsApp-gesprekken daarvoor onvoldoende aanknopingspunten bieden.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde voor zover gepleegd op 18 oktober 2017.

Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

Net zoals de rechtbank acht het hof het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Nu de verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat het hof met een opgave van de bewijsmiddelen, overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, te weten:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof van 3 februari 2021;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2017, opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant2] en [verbalisant3] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 18 oktober 2017, in de gemeente [gemeente] , opzettelijk heeft verkocht en/of verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 18 oktober 2017, in de gemeente [gemeente] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 52,31 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank opgelegd, met uitzondering van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte verzoekt primair een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van niet langer dan 71 (éénenzeventig) dagen op te leggen, zijnde de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Subsidiair verzoekt de raadsman geen bijzondere voorwaarden op te leggen, nu de hulpverlening niet meer opportuun is.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkoop/verstrekking van 10 gram cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van een grotere hoeveelheid cocaïne, te weten ongeveer 50 gram. Het is algemeen bekend dat dergelijke harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van dergelijke harddrugs, zodat het bezit en de verkoop daarvan met kracht dient te worden tegengegaan.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels zijn leven beter op orde heeft. Hij heeft verklaard geen harddrugs meer te gebruiken en via de gemeente bezig te zijn met een ICT opleiding. Verdachte heeft voorts aangegeven niets te zien in begeleiding vanuit de reclassering.
Het hof heeft gelet op het verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 5 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte in 2016 eerder voor een soortgelijk strafbaar feit een transactie, bestaande uit het betalen van een geldsom is aangeboden, welke transactie verdachte heeft voldaan en op 12 januari 2019 heeft gereden onder invloed van alcohol.
Het hof heeft voorts gelet op de straf die ter zake van artikel 2 onder B Opiumwet, zijnde dealen van harddrugs vanuit een pand en/of op straat
,pleegt te worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd rechtvaardigen in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van deze duur. Nu verdachte reeds 71 dagen in voorarrest heeft doorgebracht en de gedateerdheid van het bewezenverklaarde, zal het hof het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf bepalen op 71 dagen. Daarnaast acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen aangewezen, zonder daar overigens thans nog bijzondere voorwaarden aan te verbinden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 101 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens als stok achter de deur teneinde de verdachte ervan te weerhouden strafbare feiten te plegen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
101 (honderdéén) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. D.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 17 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, opgemaakt en gesloten op 11 december 2017 door [verbalisant2] , van politie eenheid Noord-Nederland, district Groningen, Basisteam Groningen-Noord, genummerd PL0100-2017276740, doorgenummerd pagina 1 tot en met 299. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Zie ook de bijlagen van het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2017, opgenomen op pagina 142 van voornoemd dossier, inhoudende relatering van verbalisant, pagina 143 tot en met 172.