Uitspraak
DPP,
DWC,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een geschil tussen DPP B.V. en DWCPRINT B.V. over de vraag of er een exclusiviteitsafspraak was gemaakt voor drukopdrachten. DPP B.V., gevestigd te Houten, was appellante in het principaal hoger beroep en had bij de rechtbank een vordering ingesteld tegen DWCPRINT B.V., gevestigd te Groningen, die in het incidenteel hoger beroep was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat DPP niet had bewezen dat er een exclusiviteitsafspraak bestond. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat DPP niet in haar bewijsopdracht was geslaagd. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende waren om aan te tonen dat DWC verplicht was om al haar SRA3-drukwerk bij DPP onder te brengen. DWC had in 2017 een eigen drukpers aangeschaft en had sindsdien geen opdrachten meer aan DPP gegeven. Het hof oordeelde dat DPP in haar vordering niet kon worden ontvangen en bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank. Echter, in het incidenteel appel werd DPP veroordeeld tot betaling van een afgesproken korting aan DWC, omdat DWC recht had op deze korting op basis van de eerder gemaakte afspraken. Het hof oordeelde dat DPP € 1.349,78 inclusief btw aan DWC moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente.