ECLI:NL:GHARL:2021:1444

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
200.281.369
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag over minderjarige en benoeming voogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep ging, was eerder alleen belast met het gezag, maar sinds 2014 delen zij en de vader dit gezag. De kinderrechter had op 19 juni 2020, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, het gezag van beide ouders beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering benoemd tot voogd. De moeder verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen, terwijl de Raad verweer voerde en de beslissing wilde bekrachtigen.

De feiten tonen aan dat de minderjarige, geboren in 2009, al vanaf zijn geboorte onder toezicht staat en dat er ernstige zorgen zijn over zijn ontwikkeling. De ouders hebben een problematische relatie gekend, met geweld en financiële problemen, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de minderjarige. Het hof oordeelde dat de kinderrechter terecht het gezag had beëindigd, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en de onmogelijkheid van de ouders om hem de benodigde zorg en structuur te bieden. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter en verklaarde deze uitvoerbaar bij voorraad, waarmee de ouders hun gezag over de minderjarige verliezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.369
(zaaknummer rechtbank Gelderland 369320)
beschikking van 16 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.F.M. Bos te Nijmegen,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 19 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 juli 2020;
- het verweerschrift;
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2021 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door mr. I. van Bekkum, kantoorgenoot van mr. Bos,
- [C] namens de raad,
- [D] , namens de GI
.
De vader was niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren op [in] 2009 te [A] . De moeder was vanaf de geboorte van [de minderjarige] tot 12 februari 2014 alleen belast met het gezag over hem. Sinds 12 februari 2014 zijn de moeder en de vader samen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] is voor het eerst onder toezicht gesteld op 16 februari 2010. De ondertoezichtstelling is daarna steeds opnieuw verlengd, de laatste keer tot 10 februari 2021.
3.3
Bij beschikking van 11 augustus 2017 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader. Op 2 januari 2018 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een neutraal pleeggezin. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds opnieuw verlengd, de laatste keer tot 10 februari 2021.
3.4
[de minderjarige] woonde van half augustus 2017 tot januari 2018 bij de vader en daarna twee maanden in een neutraal pleeggezin. Vanaf 1 maart 2018 woont hij in gezinshuis [E] te [F] .

4.De procedure bij het hof

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder en de vader over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over [de minderjarige] .
4.2
De moeder is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad voor zover dat de beëindiging van het ouderlijk gezag van haar over [de minderjarige] betreft af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het verzoek in hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Dat wil zeggen dat de raad niet wil dat de moeder het ouderlijk gezag over [de minderjarige] nog heeft.
4.4
De vader heeft geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. De toenmalige advocaat van de vader heeft namens de vader in een brief van
5 augustus 2020 aan het hof laten weten dat de vader geen incidenteel hoger beroep wenst in te stellen en ook geen verweer wenst te voeren in het hoger beroep. De vader is niet naar de mondelinge behandeling bij het hof gekomen om daar alsnog verweer te voeren.

5.De redenen van de beslissing

wat in de wet staat
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter onder andere het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Dat betekent dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen als die ouder zelf niet voor een kind kan zorgen. Het beëindigen van het gezag moet dan goed zijn voor het kind, omdat het dan veilig kan opgroeien.
wat vooraf ging
5.2
[de minderjarige] is geboren in een gezin met in totaal zes kinderen. Uit het onderzoek van de raad is gebleken dat er veel zorgen zijn rondom [de minderjarige] . Er was thuis sprake van fysiek en verbaal geweld, ernstige financiële problemen en problemen op het gebied van huisvesting. De vader hanteerde een autoritaire opvoeding en de moeder was onvoldoende in staat de kinderen tegen hem te beschermen. In juli 2016 zijn de moeder en de vader met veel ruzie uit elkaar gegaan. [de minderjarige] heeft daar veel van mee gekregen.
wat het hof vindt ervan vindt
5.3
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.4
[de minderjarige] is 11 jaar. Hij is een kwetsbare jongen met een licht verstandelijke beperking en ADHD. [de minderjarige] loop flink achter ten opzichte van kinderen van zijn leeftijd; in zijn gedrag in een groep en bij zijn emoties heeft [de minderjarige] het niveau van een drie- tot vierjarige. Op school komt [de minderjarige] al langere tijd niet tot leren. Aan zijn gedrag en opvoedingsvraag is merkbaar dat [de minderjarige] thuis veel onveiligheid heeft ervaren. Hierdoor heeft hij veel begeleiding van vaste personen nodig (een-op-eenbegeleiding op school en in de opvoedingssituatie bij de gezinshuisouders en hun vaste pedagogische medewerkers). Als er afgeweken wordt van de vaste en bekende structuur of de vaste personen voelt [de minderjarige] zich onveilig en kan hij reageren met agressie. In het gezinshuis, waar hij nu verblijft, krijgt [de minderjarige] de zorg die hij nodig heeft en maakt hij voorzichtig stapjes vooruit.
5.5
Anders dan de advocaat van de moeder benoemt, heeft de moeder hulp gekregen om [de minderjarige] thuis een veilige opvoedomgeving te geven. In 2011 en 2012 is er gezinsbegeleiding vanuit [G] geweest. Van november 2015 tot januari 2018 is er gezinsbegeleiding van [H] geweest. Die begeleiding bestond onder meer uit een-op-eenbegeleiding van [de minderjarige] op school en bij de dagbehandeling en uit het voeren van gesprekken met de moeder en de vader. Omdat er bij de moeder thuis geen verbetering in het gedrag van [de minderjarige] kwam, heeft [de minderjarige] korte tijd bij de vader gewoond. Dit is ondanks de begeleiding van de vader vanuit [H] niet goed verlopen.
5.6
De moeder heeft een licht verstandelijke beperking. De moeder is liefdevol en goed voor [de minderjarige] . Zij wil heel graag voor [de minderjarige] zorgen, maar zij kan [de minderjarige] niet de intensieve begeleiding en structuur bieden die hij nodig heeft. Nu er voldoende inspanningen zijn gedaan om [de minderjarige] bij de moeder thuis te laten wonen, dit niet is gelukt en de periode van onzekerheid over de plek waar [de minderjarige] mag wonen (de aanvaarbare termijn) voorbij is, zijn er goede redenen om een inbreuk te maken op het recht van de moeder op een gezinsleven met [de minderjarige] . Het belang van [de minderjarige] om duidelijkheid te krijgen over de plek waar hij mag opgroeien weegt zwaarder dan het belang van de moeder om het gezag over [de minderjarige] te houden.
conclusie
5.7
Het hof zal de beslissing van de rechtbank in stand laten en de beslissing gelijk laten ingaan. Dat betekent dat de moeder en de vader het ouderlijk gezag over [de minderjarige] niet meer hebben.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 19 juni 2020, voor zover het de beëindiging van het gezag van de moeder en de vader over [de minderjarige] en de benoeming van de GI tot voogdes betreft;
verklaart de beschikking van de kinderrechter van 19 juni 2020 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, voorzitter, E.B. Knottnerus en
I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Knottnerus en is op
16 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.