In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep ging, was eerder alleen belast met het gezag, maar sinds 2014 delen zij en de vader dit gezag. De kinderrechter had op 19 juni 2020, op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, het gezag van beide ouders beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering benoemd tot voogd. De moeder verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen, terwijl de Raad verweer voerde en de beslissing wilde bekrachtigen.
De feiten tonen aan dat de minderjarige, geboren in 2009, al vanaf zijn geboorte onder toezicht staat en dat er ernstige zorgen zijn over zijn ontwikkeling. De ouders hebben een problematische relatie gekend, met geweld en financiële problemen, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de minderjarige. Het hof oordeelde dat de kinderrechter terecht het gezag had beëindigd, gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige en de onmogelijkheid van de ouders om hem de benodigde zorg en structuur te bieden. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter en verklaarde deze uitvoerbaar bij voorraad, waarmee de ouders hun gezag over de minderjarige verliezen.