ECLI:NL:GHARL:2021:1434

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
21-005342-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon voor overtreding van de Wet bodembescherming met een voorwaardelijke geldboete

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk toepassen van grond op een perceel weiland zonder de vereiste melding aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte had in de maanden oktober 2018, november 2018, februari 2019 en maart 2019 ongeveer 320 kubieke meter grond toegepast, zonder tijdig melding te maken van dit voornemen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De advocaat-generaal had een geldboete van € 1.500,- gevorderd, waarvan € 750,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft deze vordering overgenomen, rekening houdend met de financiële situatie van de verdachte en het feit dat deze niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten, evenals de Wet bodembescherming. Het hof heeft de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en de verdachte veroordeeld tot de geldboete.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005342-19
Uitspraak d.d.: 17 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 oktober 2019 met parketnummer 84-103001-19 in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats] , [vestigingsadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling ter zake van het tenlastegelegde tot een geldboete van € 1.500,-, waarvan € 750,- voorwaardelijk, met een proeftijd van
2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar gemachtigde, mr. A.E. Noordhuis van Juridisch Adviesbureau Noordhuis, gevestigd te Hornhuizen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij, al dan niet opzettelijk, op één of meerdere tijdstippen in de maanden oktober 2018 en/of november 2018 en/of in de maanden februari 2018 en/of maart 2019 in de gemeente [gemeente] , op een perceel weiland, gelegen langs het [kanaal] ( [adres] ) te [plaats] , grond heeft toegepast, bestaande die toepassing uit het op het eerder genoemd weiland brengen van ongeveer 320 kubieke meter grond, zulks terwijl zij het voornemen om grond toe te passen niet ten minste vijf werkdagen van tevoren aan Onze Minister heeft gemeld;
Het hof leest de maand “februari 2018” in het tenlastegelegde verbeterd in "februari 2019". Hier is sprake van een kennelijke misslag. Door deze verbeterde lezing is verdachte niet in zijn rechtens te beschermen belang geschaad.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dat zij, opzettelijk, op tijdstippen in de maand oktober 2018 of november 2018 en in de maanden februari 2019 en maart 2019 in de gemeente [gemeente] , op een perceel weiland, gelegen langs het [kanaal] ( [adres] ) te [plaats] , grond heeft toegepast, bestaande die toepassing uit het op het eerder genoemd weiland brengen van ongeveer 320 kubieke meter grond, zulks terwijl zij het voornemen om grond toe te passen niet ten minste vijf werkdagen van tevoren aan Onze Minister heeft gemeld.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 12a van de
Wet bodembescherming, opzettelijk begaan, begaan door een rechtspersoon.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft verzuimd om het voornemen om ongeveer 320 kubieke meter grond op een perceel weiland toe te passen niet ten minste 5 werkdagen van tevoren aan de Minister van Infrastructuur en Milieu gemeld. Daarmee heeft hij de regelgeving, die ten doel heeft milieuhygiënische voorwaarden te stellen aan de toepassing van (onder meer) grond ter bescherming van de bodem en het oppervlaktewater, niet nageleefd.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 januari 2021 blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van enig strafbaar feit met justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van de door de economische politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde geldboete van € 1.500,-, waarvan
€ 750,- voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Het hof heeft bij de vaststelling van de geldboete rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, zoals deze ter zitting van het hof is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 12a van de
Wet bodembescherming en artikel 42 van het Besluit bodemkwaliteit.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. onder CJIB nummer
9132 5420 0357 1961.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. P.W.J. Sekeris en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 17 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.