ECLI:NL:GHARL:2021:1433

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
21-003869-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dierenwelzijn en de Wet dieren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1951 en woonachtig in Nederland, was aangeklaagd voor meerdere overtredingen van de Wet dieren. De feiten betroffen het onthouden van verzorging aan dieren en het niet tijdig melden van kadavers. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 tot en met 29 mei 2018 aan een rund en een paard de nodige verzorging heeft onthouden, en op 20 mei 2018 een ernstig kreupel schaap niet heeft verzorgd. De verdachte werd voor de eerste twee feiten veroordeeld tot geldboetes van respectievelijk € 300,- en € 150,-, met subsidiaire hechtenis. Voor het derde feit werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezenverklaarde feit niet als strafbaar kon worden gekwalificeerd. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de eerdere strafbare feiten van de verdachte en zijn financiële situatie. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van dierenwelzijn en de naleving van de Wet dieren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003869-19
Uitspraak d.d.: 17 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 juli 2019 met parketnummer 84-248431-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G. van den Brink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode 1 mei 2018 tot en met 29 mei 2018, te [plaats] (gemeente [gemeente] ), in ieder geval in Nederland, als houder van dieren, aan een aantal van die dieren de nodige verzorging heeft onthouden, immers is op 29 mei 2018 geconstateerd:
- dat de klauwen van één rund te lang waren en er een scheur in de rechter buitenklauw zat en/of
- dat de hoeven van één paard te lang waren en/of
- drie, althans één of meer schapen niet geschoren waren, terwijl zij een zeer dikke wollen vacht had(den), waardoor dit/deze schaap/schapen het te heet had(den);
2.
hij op of omstreeks 20 mei 2018, te [plaats] (gemeente [gemeente] ), in ieder geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, als houder van dieren, niet onmiddellijk op een passende wijze een ziek of gewond lijkend dier heeft verzorgd, immers heeft hij een schaap dat ernstig kreupel liep niet verzorgd, zulks terwijl voornoemde overtreding plaatsvond in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3 tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën worden gehouden;
3.
hij te [plaats] (gemeente [gemeente] ), in ieder geval in Nederland, als houder van dierlijke bijproducten, te weten vijf, althans één of meer kadavers en/of delen daarvan, al dan niet opzettelijk, niet zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan, te weten binnen drie dagen waarvan één werkdag, aangifte heeft gedaan bij de ondernemer, te weten [naam] B.V., immers was die aangifte op 28 mei 2018 nog niet gedaan terwijl de bovenstaande kadavers toen ouder waren dan drie dagen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode 1 mei 2018 tot en met 29 mei 2018, te [plaats] (gemeente [gemeente] ), als houder van dieren, aan een aantal van die dieren de nodige verzorging heeft onthouden, immers is op 29 mei 2018 geconstateerd:
- dat de klauwen van één rund te lang waren en er een scheur in de rechter buitenklauw zat en
- dat de hoeven van één paard te lang waren;
2.
hij op 20 mei 2018, te [plaats] (gemeente [gemeente] ), als houder van dieren, niet onmiddellijk op een passende wijze een ziek of gewond lijkend dier heeft verzorgd, immers heeft hij een schaap dat ernstig kreupel liep niet verzorgd;
3.
hij te [plaats] (gemeente [gemeente] ), als houder van dierlijke bijproducten, te weten vijf kadavers of delen daarvan, niet zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan, te weten binnen drie dagen waarvan één werkdag, aangifte heeft gedaan bij de ondernemer, te weten [naam] B.V., immers was die aangifte op 28 mei 2018 nog niet gedaan terwijl de bovenstaande kadavers toen ouder waren dan drie dagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op het
commune misdrijfvan:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op de
commune overtredingvan:
zich gedragen in strijd met een voorschrift vastgesteld bij artikel 2,2, tiende lid, onderdeel d, van de Wet dieren, voor zover deze gedraging plaatsvindt anders dan in de uitoefening van een bedrijf waar dieren van krachtens artikel 2.3, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen soorten of categorieën, worden gehouden.

Strafbaarheid van het onder 3 bewezenverklaarde

Het hof stelt met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde vast dat het, blijkens de inhoud daarvan, is toegesneden op het delict bedoeld
krachtensartikel 3.4 van de Wet dieren, in samenhang met artikel 6,2, eerste lid, van genoemde wet, te weten artikel 3.22, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten.
Artikel 3.22, eerste lid, van de Regeling dierlijke producten bepaalt:
“De houder van
aangewezendierlijke bijproducten doet zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan aangifte bij de ondernemer, maar uiterlijk op de eerste werkdag, volgend op de dag waarop die bijproducten zijn ontstaan”.
Het hof stelt voorts vast dat in het onder 3 tenlastegelegde, vóór de woorden “dierlijke bijproducten”, het bestanddeel
"aangewezen", zoals artikel 3.22, eerste lid, van genoemde Regeling eist en zoals hiervoor vermeld, ontbreekt.
Hetgeen het hof van dit tenlastegelegde feit heeft bewezen verklaard levert derhalve niet op enig strafbaar feit. Dit brengt mee dat dit bewezenverklaarde feit niet kan worden gekwalificeerd. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Strafbaarheid van de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in de periode van 1 mei 2018 tot en met 29 mei 2018 aan een rund en een paard de nodige verzorging onthouden. Daarnaast heeft verdachte op 20 mei 2018 een ernstig kreupel schaap niet onmiddellijk verzorgd. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte meermalen het dierenwelzijn geschonden.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 januari 2021 blijkt dat verdachte zowel vóór als ná het plegen van de bewezen verklaarde feiten ter zake van het plegen van soortgelijke strafbare feiten met justitie in aanraking is gekomen. Dit heeft in 2020 geleid tot een strafbeschikking van € 800,=, met welke straf het hof rekening houdt op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, in het jaar 2015 tot een onherroepelijke schuldigverklaring zonder oplegging straf of maatregel en in 2014 tot een onherroepelijke veroordeling. Vorenstaande heeft verdachte er niet van weerhouden de hiervoor bewezen verklaarde feiten te begaan.
Alles overwegende acht het hof de oplegging van een geldboete van € 300,-, subsidiair
6 dagen hechtenis, ter zake van de onder 1 bewezenverklaarde misdrijven en een geldboete van € 150,-, subsidiair 3 dagen hechtenis, ter zake van de onder 2 bewezenverklaarde overtreding, passend en geboden.
Het hof heeft bij de vaststelling van de geldboetes rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, zoals deze ter zitting van het hof is gebleken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.2, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 3 bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.

Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:

Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.

Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:

Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. P.W.J. Sekeris, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 17 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.