ECLI:NL:GHARL:2021:1400

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
21-000449-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling van een ambtenaar tijdens rechtmatige uitoefening van zijn bediening

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling van een ambtenaar, gepleegd op 5 oktober 2017. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, en had een vordering van de benadeelde partij toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd tot bewezenverklaring van het feit en handhaving van de straf. De verdachte heeft aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, maar het hof heeft deze verdediging verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de ambtenaar bij de keel heeft gegrepen tijdens een politiecontrole, en dat de verklaringen van de verbalisanten en getuigen de lezing van de verdachte niet ondersteunen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was voor de gestelde schade. De uitspraak van het hof vernietigt het vonnis van de politierechter en legt opnieuw een taakstraf op van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000449-19
Uitspraak d.d.: 16 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 23 januari 2019 met parketnummer 18-920262-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 2 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit en oplegging van een taakstraf voor de duur van dertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijftien dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering benadeelde partij geheel toe te wijzen, met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld wegens mishandeling van een ambtenaar in functie tot een taakstraf van dertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijftien dagen hechtenis. Voorts heeft de politierechter de vordering benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 150,- met vermeerdering van wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2017, te of bij [plaats] , (althans) in de gemeente [gemeente] , een ambtenaar, [benadeelde partij] (hoofdagent van politie), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem (met kracht) bij de keel te grijpen en/of (vervolgens) (met kracht) de keel dicht/in te drukken of te knijpen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Volgens verdachte heeft de verbalisant hem eerst bij zijn keel gegrepen en zijn keel dichtgedrukt. In reactie hierop heeft verdachte de verbalisant eveneens bij zijn keel gepakt. De lezing van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] en door het letsel aan de hals van verdachte. Bij de verklaringen van aangever [benadeelde partij] en zijn collega verbalisant [verbalisant1] is terughoudendheid op zijn plaats, aangezien de verbalisanten niet hebben kunnen waarnemen als objectieve verbalisanten maar zij hun waarnemingen hebben gedaan als slachtoffer dan wel directe betrokkene.
Gelet op het voorgaande dient verdachte volgens de raadsman te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof stelt voorop dat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad in het begrip mishandeling de wederrechtelijkheid ligt besloten. Het hof begrijpt het verweer dan ook aldus dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer waardoor van wederrechtelijkheid geen sprake was en mishandeling niet bewezen kan worden verklaard, hetgeen zou dienen te leiden tot vrijspraak.
Het hof acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de gebezigde wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof gaat uit van de volgende aan de wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
Op 5 oktober 2017 heeft een controle plaatsgevonden van het voertuig waarin verdachte zat als bijrijder. Verdachte was tijdens de controle zeer hinderlijk aanwezig. Verdachte is door aangever/verbalisant [benadeelde partij] herhaaldelijk gesommeerd om weer in het voertuig plaats te nemen. Toen [benadeelde partij] verdachte nogmaals aansprak om in het voertuig te gaan zitten werd hij door verdachte met kracht bij de keel gegrepen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de aangifte en ambtsedige processen-verbaal van verbalisanten [benadeelde partij] en [verbalisant1] , te twijfelen.
[benadeelde partij] heeft verklaard dat verdachte hem opzettelijk en met behoorlijke kracht bij zijn keel greep en dat zijn adamsappel met kracht ingedrukt werd, nadat hij verdachte had bevolen weer in de auto te gaan zitten. Hij voerde hierdoor pijn en ondervond ten tijde van het doen van aangifte nog hinder met eten en drinken. In reactie heeft [benadeelde partij] verdachte bij zijn arm vastgepakt waardoor hij zich kon ontzetten van de greep bij zijn keel. De verklaring van [benadeelde partij] wordt ondersteund door de verklaring van zijn collega [verbalisant1] . Hij heeft verklaard dat hij zag dat [benadeelde partij] bij de bijrijder - het hof begrijpt: verdachte - stond en dat hij zag dat verdachte uit de auto was gestapt. Hij zag dat verdachte zijn rechterarm in de richting van zijn collega [benadeelde partij] strekte en dat verdachte hem bij zijn keel pakte. Hij hoorde zijn collega zeggen ‘hij pakt mij gewoon bij mijn keel!’ en zag dat zijn collega verdachte daarop bij zijn arm pakte.
Het hof stelt op grond van deze verklaringen vast dat verdachte niet zoals hij stelt (eerst) door [benadeelde partij] bij de keel is gegrepen voordat hij [benadeelde partij] bij de keel greep. Dat sprake is geweest van emoties die de waarnemingen van de verbalisanten hebben vertroebeld is niet aannemelijk geworden. De inhoud van de verklaringen van [benadeelde partij] en [verbalisant1] , die elkaar op alle essentiële onderdelen ondersteunen, biedt geen aanleiding tot een dergelijke conclusie en hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd geeft het hof evenmin aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde partij] en [verbalisant1] .
Getuige [getuige] , telefonisch gehoord door verbalisant [verbalisant2] , heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte bij zijn keel werd gegrepen en dat verdachte - kort samengevat - hardhandig werd aangepakt door de politie. Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig. Daartoe overweegt het hof dat [getuige] tevens heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat verdachte een agent bij zijn keel heeft gegrepen, hetgeen juist de gedraging is die verdachte heeft bekend. Daarnaast heeft [getuige] verklaard dat alles was vastgelegd op een dashcam en dat hij met zijn advocaat zou overleggen of hij die beelden al dan niet zou verstrekken. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte echter verklaard dat er geen dashcam was en dat [getuige] dat waarschijnlijk heeft verklaard om druk op de agenten te zetten. Dit doet verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [getuige] .
Ter terechtzitting van het hof is tevens aangevoerd dat de lezing van verdachte wordt ondersteund door foto’s in het dossier van het letsel aan zijn hals.
Het hof overweegt dat uit het dossier blijkt dat verdachte zich heeft verzet bij zijn aanhouding en dat hij daarom naar de grond is gewerkt door twee agenten. Er is tevens geverbaliseerd dat er geweld is gebruikt bij zijn aanhouding. Het hof acht aannemelijk dat het letsel van verdachte is ontstaan door dat geweld en ziet in het letsel derhalve geen steun voor het verweer van verdachte.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 5 oktober 2017 te [plaats] , een ambtenaar, [benadeelde partij] (hoofdagent van politie), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hem met kracht bij de keel te grijpen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewelddadig gedrag richting de politie. Hij heeft een politieambtenaar bij zijn keel gegrepen toen hem werd bevolen in de auto te gaan zitten. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van de politie wordt bemoeilijkt, maar ook omdat de betreffende politieambtenaar hierdoor in zijn gezag wordt aangetast. Bovendien getuigt dergelijk gedrag jegens politieambtenaren van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Het hof heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 januari 2021. Daaruit volgt dat meerdere rechters verdachte eerder onherroepelijk hebben veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Die veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden weer een strafbaar feit te plegen.
Het hof heeft ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting van het gerechtshof zijn gebleken.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Het hof overweegt dat de politierechter op 23 januari 2019 vonnis heeft gewezen. Het onderhavige arrest van het hof dateert van 16 februari 2021. Dit betekent dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hof ziet echter geen redenen om hier gevolgen aan te verbinden, gelet op de geringe overschrijding en de omstandigheid dat de zaak reeds op 25 februari 2020 inhoudelijk behandeld zou worden maar verdachte toen niet is verschenen.
Het hof acht, alles afwegend, evenals de politierechter een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis, een passende straf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 290,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij is door verdachte bij zijn keel gegrepen. Blijkens de schriftelijk vordering had hij daardoor op het moment van het doen van aangifte - het hof begrijpt: een dag na het incident - nog pijn aan zijn keel en ondervond hij hinder bij het eten en drinken.
De verdediging heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen omdat het letsel niet kan worden vastgesteld bij gebrek aan fotomateriaal of een medische verklaring. Daarnaast heeft de benadeelde partij in de schriftelijke vordering te kennen gegeven dat er geen sprake was van zichtbare blauwe plekken.
Het hof overweegt dat het door de benadeelde partij gestelde lichamelijk letsel in de zin van artikel 106 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek niet nader is onderbouwd en door de verdediging is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot schadevergoeding af.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr M.B. de Wit en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 16 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E. Pennink is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.