ECLI:NL:GHARL:2021:1399

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
21-005798-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van mobiele telefoons en poging tot diefstal van een fiets

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van twee mobiele telefoons en een poging tot diefstal van een fiets. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, maar het hof oordeelde dat het verweer niet voldeed aan de eisen van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 januari 2019 in een uitgaansgelegenheid twee mobiele telefoons heeft gestolen en op 17 mei 2018 heeft geprobeerd een fiets te stelen. De verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat de fiets van iemand anders was en dat hij deze enkel hielp tillen. Het hof oordeelde echter dat de handelingen van de verdachte gericht waren op diefstal. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar het hof heeft rekening gehouden met zijn positieve ontwikkeling en de afwezigheid van recent contact met justitie. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005798-19
Uitspraak d.d.: 16 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 november 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-015045-19 en 18-160963-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek met voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.B. Swart, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

De raadsvrouw heeft ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat het openbaar ministerie in de zaak onder parketnummer 18-160963-18 niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte dient te worden verklaard. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij dacht dat de fiets van ene [naam1] was en hij hem enkel wilde helpen tillen.
Het dossier bevat een brief van een politieambtenaar waarin staat dat verdachte nog een week de tijd kreeg om gegevens van [naam1] aan te leveren, anders zou er proces-verbaal worden opgemaakt. Deze werkwijze van de politie is volgens de raadsvrouw in strijd met het rechtssysteem, de politie dient onderzoek te doen en niet de verdachte.
Het hof stelt voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het in het voorbereidend onderzoek begane vormverzuim daarin bestaat dat door met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat in de bewoordingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens - “the proceedings as a whole were not fair”.
Bij het verweer op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering dient duidelijk en gemotiveerd aan de hand van het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt te worden aangegeven tot welk in artikel 359a, eerste lid, Sv omschreven rechtsgevolg het verzuim dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.
Het hof stelt vast dat het gevoerde verweer niet aan bovenstaande eisen voldoet. Het verweer behoeft daarom geen nadere bespreking en wordt verworpen.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-015045-19:
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (Apple iPhone, type 6S+), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2019 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (een zwarte Huawei), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 18-160963-18 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 17 mei 2018 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; door de fiets zodanig op te tillen dat het achterwiel van de grond af was en het voorwiel aan de grond bleef en met de fiets weg liep, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs diefstal van telefoons

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak van de tenlastegelegde diefstallen bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte is gefouilleerd alvorens hij in de politiebus werd geplaatst en dat er toen geen telefoons bij hem zijn aangetroffen. Later, toen verdachte reeds naar het politiebureau was gebracht, werden er twee telefoons in de politiebus aangetroffen. De verbalisant ging er volgens de raadsvrouw ten onrechte vanuit dat er maar één verdachte in de politiebus was vervoerd en heeft zodoende ingevuld dat verdachte dan wel de telefoons bij zich moet hebben gehad.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Aangevers [benadeelde partij2] en [benadeelde partij1] deden in de nacht van zaterdag 19 januari 2019 aangifte van diefstal van hun mobiele telefoons. Zij waren in uitgaansgelegenheid [naam2] toen zij - afzonderlijk van elkaar - ontdekten dat hun telefoon verdwenen was.
Getuige [getuige] verklaarde dat hij zag dat er twee mannen vervelend aanwezig waren in [naam2] . Hij zag dat ze onnodig lichaamscontact maakten met anderen en dat ze probeerden om naar voren te lopen richting het podium, maar dat ze telkens midden tussen hen - het hof begrijpt: het gezelschap van [getuige] waar ook aangeefster [benadeelde partij1] deel van uitmaakte - in gingen staan. [getuige] voelde zich erg onveilig op dat moment. Op een gegeven moment voelde hij een hand in zijn broekzak. Hij hoorde zijn vriend [naam3] zeggen dat hij dat ook had gevoeld. Na een tijdje zag hij dat de twee jongens achter [naam4] – het hof begrijpt: aangeefster [benadeelde partij1] - en [naam5] stonden. [getuige] heeft de mannen waarover hij spreekt in zijn verklaring later herkend als zijnde de twee mannen die door de politie waren aangehouden. Aangeefster [benadeelde partij1] heeft verklaard dat [getuige] haar de mogelijke daders al in [naam2] had aangewezen en dat zij eenmaal buiten zag dat er agenten bij deze twee personen stonden.
Blijkens een proces-verbaal van bevindingen heeft een van de aangevers verdachte aangewezen als een van de mogelijke daders. Verdachte is vervolgens gefouilleerd uit hoofde van een identiteitsfouillering. Kennelijk werden er bij die fouillering geen telefoons bij verdachte aangetroffen. Verdachte werd overgebracht naar het politiebureau en werd daarom in een politiebus geplaatst. In de ophoudruimte waarin verdachte zat, zijn naderhand twee telefoons op de grond aangetroffen door verbalisant [verbalisant] . Hij heeft verklaard dat hij de ophoudruimte van te voren had gecontroleerd en dat deze toen leeg was. In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen is beschreven hoe de ophoudruimte eruit zag; het betrof een met plexiglas afgesloten ruimte en niemand anders kon bij die ruimte komen. Het was niet mogelijk om van buiten de ruimte goederen in die ophoudruimte te brengen. De bus was van te voren gecontroleerd en was toen leeg.
De twee aangetroffen telefoons, een Apple iPhone en een Huawei telefoon, bleken van respectievelijk aangeefster [benadeelde partij1] en aangever [benadeelde partij2] te zijn.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, heeft verbalisant [verbalisant] naar het oordeel van het hof niet 'ingevuld' dat de telefoons wel door verdachte moeten zijn achtergelaten omdat hij de enige was die in de politiebus werd vervoerd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] blijkt immers dat hij de gevonden telefoons niet linkt aan de politiebus in het algemeen, maar aan de ophoudruimte waarin verdachte zat. Dat blijkt temeer uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] , waarin hij opmerkt dat hij zich nu niet meer kan herinneren of er één of meerdere personen vervoerd werden, maar dat als er al meerdere verdachten in de bus hadden gezeten het niet mogelijk was geweest om goederen door te schuiven van de ene ophoudruimte naar de andere. Het hof maakt daaruit op dat [verbalisant] twee telefoons heeft gevonden in de ophoudruimte waarin verdachte zat. Dat er wellicht nog iemand anders in de bus zat doet daar niet aan af. Het hof verwerpt het verweer.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het of wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die de telefoons toebehorende aan [benadeelde partij1] en [benadeelde partij2] heeft gestolen.

Overweging met betrekking tot het bewijs poging diefstal fiets

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak van de tenlastegelegde poging diefstal bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat de fiets van [naam1] was en dat hij hem enkel hielp die fiets te dragen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Aangeefster [benadeelde partij3] heeft verklaard dat haar fiets afgesloten op het trottoir stond. Zij zat zelf aan de overkant van de straat, met zicht op haar fiets. Zij zag twee mannen aan komen lopen over het trottoir. Een van deze mannen was een lange, magere man met rastahaar. Toen zij enkele seconden later in de richting van haar fiets keek, zag zij dat de lange man met rastahaar de fiets optilde, zodanig dat het achterwiel van de grond af was en het voorwiel aan de grond bleef, en met haar fiets wegliep.
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij degene is geweest die de fiets oppakte en ermee wegliep, maar dat hij dacht dat het de fiets van [naam1] was, de man met wie hij samen was. Verdachte is door de politie in de gelegenheid gesteld dit verhaal aannemelijk te maken door meer informatie te geven over [naam1] . Verdachte heeft echter niet meer gegevens over hem verstrekt dan dat de man [naam1] heet en geregeld in een coffeeshop is waar verdachte ook vaker kwam.
Het hof overweegt dat de handelingen van verdachte, te weten het oppakken van de fiets met het achterwiel van de grond af en vervolgens weglopen met die fiets, naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op diefstal. Dat verdachte een andere bedoeling had acht het hof niet aannemelijk geworden. De weinig concrete en niet verifieerbare verklaring van verdachte over [naam1] biedt daartoe onvoldoende aanknopingspunten. Het hof acht dan ook de poging tot diefstal wettig en overtuigend bewezen en verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-015045-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-160963-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-015045-19:
1.
hij op 19 januari 2019 te [plaats] een mobiele telefoon (Apple iPhone, type 6S+), die aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die telefoon wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 19 januari 2019 te [plaats] een mobiele telefoon (een zwarte Huawei) die aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij2] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich die telefoon wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 18-160963-18 (gevoegd):
1.
hij op 17 mei 2018 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een fiets die aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij3] , weg te nemen met het oogmerk om zich die fiets wederrechtelijk toe te eigenen door die fiets zodanig op te tillen dat het achterwiel van de grond af was en het voorwiel aan de grond bleef en met die fiets weg te lopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-015045-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:

telkens: diefstal.

Het in de zaak met parketnummer 18-160963-18 bewezenverklaarde levert op:

poging tot diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van twee telefoons en een poging tot diefstal van een fiets. Diefstal veroorzaakt hinder en schade voor de benadeelden. Door aldus te handelen heeft verdachte er voorts blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander.
Het hof heeft gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 januari 2021. Daaruit volgt dat meerdere rechters verdachte voordat hij de in dit arrest bewezenverklaarde feiten pleegde, onherroepelijk hebben veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Die veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden weer een strafbaar feit te plegen. Het hof merkt op dat blijkens zijn documentatie, verdachte recentelijk geen contact meer met justitie lijkt te hebben voor soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting van het hof zijn gebleken. Verdachte heeft verklaard dat hij geen drank en drugs meer gebruikt en dat hij onder begeleiding staat van VNN. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het niet wenselijk is dat deze positieve ontwikkeling wordt doorkruist door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof overweegt dat gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten en het gegeven dat verdachte al vaker veroordeeld is voor soortgelijke feiten, niet kan worden volstaan met een taakstraf of een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het feit dat er echter niet van recent contact met justitie is gebleken zal het hof de door de politierechter opgelegde straf matigen. Alles overziende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-015045-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-160963-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-015045-19 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 18-160963-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr M.B. de Wit en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 16 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.