ECLI:NL:GHARL:2021:1320

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
200.281.872
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een kind door de verwekker in het kader van het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een kind door de verwekker. De moeder, die op dat moment zeventien jaar oud was, had een relatie met de man, die de verwekker van hun zoon is. De moeder was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, die vervangende toestemming had verleend aan de man om het kind te erkennen. De moeder was van mening dat de erkenning niet in het belang van het kind was, omdat zij vreesde dat dit zou leiden tot verdere juridische complicaties, zoals gezag en omgangsregelingen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de belangen van het kind en de man zwaarder wegen dan de bezwaren van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de erkenning van het kind door de man noodzakelijk is voor de juridische erkenning van hun relatie en dat dit in het belang van de emotionele en sociale ontwikkeling van het kind is. De bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat het ontkennen van het vaderschap schadelijk kan zijn voor de identiteitsontwikkeling van het kind. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.281.872
(zaaknummer rechtbank Gelderland 367197)
beschikking van 11 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Roossien te Nunspeet,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.P. Quist te Dordrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator],
in haar hoedanigheid van bijzondere curator van na te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te [C] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 maart 2020 en 22 mei 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 22 mei 2020 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 14 augustus 2020;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Roossien van 23 december 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Quist van 23 december 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op de zitting van het hof van 14 januari 2021 plaatsgevonden. De moeder is op die zitting verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Ook de man is met zijn advocaat naar de zitting gekomen. De bijzondere curator en, namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad), [D] zijn ook bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest.

3.De feiten

De moeder heeft een relatie gehad met de man. [In] 2018 is te [E] haar zoon [de minderjarige] ( [de minderjarige] ) geboren. De man is de verwekker van [de minderjarige] . Ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] is de moeder zeventien jaar, ten tijde van de verwekking was zij zestien jaar. De man was ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] tweeëntwintig jaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de erkenning van [de minderjarige] door de man.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, onder meer, vervangende toestemming verleend aan de man tot erkenning van [de minderjarige] als zijn kind.
Uit de door de man overlegde “latere vermelding betreffende erkenning” blijkt dat de man [de minderjarige] op 15 september 2020, ondanks de schorsende werking van dit hoger beroep, heeft erkend ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Harderwijk.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, omdat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank over de vervangende toestemming tot erkenning. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking ten aanzien van de vervangende toestemming te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen voor erkenning van [de minderjarige] af te wijzen, althans de beslissing daarover aan te houden totdat de raad hierover heeft gerapporteerd, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De man voert verweer en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
5.2
Bij het maken van de afweging van de belangen van betrokkenen door het hof, geldt als uitgangspunt dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake wanneer de erkenning tot gevolg heeft dat er voor het kind reële risico’s zijn dat het door de erkenning wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Een zekere emotionele weerstand van de moeder tegen de erkenning is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren.
5.3
Het hof is van oordeel dat hetgeen de moeder heeft aangevoerd onvoldoende is om af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt. Het hof vindt dat de man en [de minderjarige] er belang bij hebben dat het feit dat de man de verwekker is van [de minderjarige] ook een juridische status krijgt en dat dit zwaarder weegt dan het feit dat de moeder nog heel veel moeite heeft met de situatie. Dat betekent dat het hof van oordeel is dat het goed is dat aan de man vervangende toestemming is verleend om [de minderjarige] te erkennen. Het hof zal uitleggen hoe het hof tot dat oordeel komt
5.4
De bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat zij de indruk heeft dat de bezwaren van de moeder vooral te maken hebben met de vraag hoe het na de erkenning verder moet tussen haar, [de minderjarige] en de man. De moeder is erg bang dat na de erkenning de man zal vragen om het gezag over [de minderjarige] en om een omgangsregeling met [de minderjarige] .
5.5
De raad heeft in opdracht van de rechtbank onderzoek gedaan naar het gezag, de omgang en een informatieregeling en op 9 november 2020 een rapport uitgebracht. De raad heeft geconstateerd dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt. De raad onderkent dat de moeder een kwetsbare jonge vrouw is die veel heeft meegemaakt. Dit heeft vergaande gevolgen voor haar mogelijkheden om op een adequate manier met stress en spanningen om te gaan. De moeder heeft langdurige behandeling nodig. De man heeft volgens de raad, mogelijk onbedoeld, geen oog gehad voor de belangen en grenzen van moeder. Hij ziet zijn eigen aandeel in de problemen onvoldoende en legt de verantwoordelijkheid bij de moeder neer. Het is zorgelijk dat de moeder ieder contact tussen de man en [de minderjarige] afwijst en niet openstaat voor alternatieven om contact toch mogelijk te maken. De raad vindt dat er met professionele hulp moet worden toegewerkt naar statusvoorlichting en een omgangsregeling, maar acht gezamenlijk gezag in strijd met het belang van [de minderjarige] . Binnen een half jaar moet worden toegewerkt naar een regeling waarbij er eens per twee weken gedurende een uur onder begeleiding contact is tussen de man en [de minderjarige] en de raad acht gezien de jonge leeftijd van [de minderjarige] een maandelijkse informatieregeling ten behoeve van de man passend.
Voor het hof is in deze procedure vooral van belang dat de raad in zijn rapport stelt dat het ontkennen van het vaderschap moet worden gezien als het ontkennen van een deel van [de minderjarige] en dat dit ten koste gaat van een evenwichtige identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . Het risico dat [de minderjarige] in de toekomst via derden geconfronteerd wordt met de man is reëel aanwezig, omdat de moeder en de man niet ver van elkaar wonen. Het hof neemt daarbij ook de stelling van de man dat [de minderjarige] wat betreft zijn uiterlijk heel erg op hem lijkt in aanmerking.
5.6
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking in stand te laten. Een erkenning door de man is in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] moet zijn achtergrond leren kennen en zijn beide ouders moeten een eigen plek in zijn leven krijgen. Het is een gegeven dat de moeder en de man samen een kind hebben verwekt. De moeder en de man zijn nog jong en zij reageren nog te fel op elkaar, maar zij zullen hun verantwoordelijkheid als ouders moeten gaan nemen. Het is niet goed voor [de minderjarige] en niet goed voor de ouders als zij de situatie op de spits drijven door het voeren van juridische procedures, aldus de raad.
5.7
Naar aanleiding van de antwoorden die de moeder op vragen van het hof heeft gegeven tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, heeft ook het hof de indruk dat de bezwaren en zorgen van de moeder tegen en over de erkenning vooral te maken hebben met de juridische stappen die na de erkenning nog door de man kunnen worden gezet.
Het is duidelijk dat, zoals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen, de spanningen bij de moeder oplopen zodra de man zich in haar leven begeeft. De moeder heeft in haar (vroege) jeugd al psychische problemen gehad en er is een posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij haar vastgesteld. De moeder en de man hebben voordat de moeder zwanger raakte van [de minderjarige] enige tijd een relatie gehad en de moeder kijkt zeer negatief op die periode terug. Volgens haar was de man ervan op de hoogte dat zij PTSS had en heeft hij achteraf gezien misbruik van haar gemaakt. De man is het hiermee volstrekt oneens. Hij heeft die periode heel anders beleefd en stelt dat het juist de moeder was die druk op hem heeft uitgeoefend. Omdat de moeder en de man de periode dat zij samen waren totaal anders hebben ervaren en de vader de toename van psychische problemen die de moeder door die periode stelt te hebben gekregen niet erkent, kan de moeder de man niet goed verdragen.
5.8
Na een schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben de moeder en de man het hof meegedeeld dat zij bereid zijn om onder deskundige begeleiding met elkaar in gesprek te gaan. Wat de moeder betreft zou dat bij de instantie Pactum kunnen zijn. Het hof vindt het heel positief dat de moeder en de man die stap willen zetten om zo
te proberen een opening te creëren voor contact tussen de man en [de minderjarige] . De man heeft [de minderjarige] sinds februari 2020 niet meer gezien, terwijl het, zoals ook de raad zegt, voor een evenwichtige ontwikkeling van [de minderjarige] belangrijk is dat hij een band met zijn vader kan opbouwen. De moeder en de man doen er goed aan hun (juridische) strijd stoppen en te proberen het verleden een plek te geven en daarmee hun verleden te laten rusten in het belang van [de minderjarige] . De gesprekken in het kader van een ouderschapstraject zullen er vooral op gericht zijn om de moeder en de man te leren oog te hebben voor ieders rol in het leven van [de minderjarige] en elkaar daarin te respecteren. De erkenning zal daarbij helpen om de man een positie te geven, maar voor de invulling van zijn rol als vader heeft de erkenning geen rechtstreekse gevolgen.
5.9
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat het hoger beroep van de moeder niet slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.
5.1
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 22 mei 2020, ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, als voorzitter, H. Phaff en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 11 februari 2021 uitgesproken door mr. A. Smeeïng-van Hees in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.