ECLI:NL:GHARL:2021:1281

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
200.286.141
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in hoger beroep betreffende de schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een zorgovereenkomst

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een incident in hoger beroep waarin [appellante] verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis. Dit vonnis, uitgesproken door de kantonrechter op 21 oktober 2020, verplichtte [appellante] om een bedrag van € 13.875,52 aan [geïntimeerde] te betalen, omdat zij als zorgverlener niet tijdig de geleverde zorg had gedeclareerd. De appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, en vraagt het hof om de tenuitvoerlegging te schorsen totdat er een eindarrest in de hoofdzaak is gewezen.

Het hof heeft de procedure in het incident behandeld en de vordering van [appellante] afgewezen. Het hof overweegt dat de uitvoerbaarheid van een vonnis ook geldt wanneer daartegen hoger beroep is ingesteld. De schorsing van de tenuitvoerlegging kan alleen worden toegewezen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. In dit geval heeft [appellante] gesteld dat zij en haar gezin in financiële problemen komen door de tenuitvoerlegging, maar het hof oordeelt dat deze stellingen niet voldoende zijn onderbouwd. Bovendien heeft [geïntimeerde] aangegeven dat hij openstaat voor een betalingsregeling, wat de situatie verder compliceert.

Uiteindelijk concludeert het hof dat het belang van [appellante] niet zwaarder weegt dan dat van [geïntimeerde] en wijst de vordering af. [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt, en het hof houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.286.141
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem 8419626)
arrest van 9 februari 2021
in het incident in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eisende partij in verzet,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. T.P. Boer,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde partij in verzet,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.F. van Willigen.

1.De procedure bij de kantonrechter

Wat er in deze zaak bij de kantonrechter is gebeurd, staat in de vonnissen van 10 juni 2020 en 21 oktober 2020 van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, zittingsplaats Arnhem).

2.De procedure bij het gerechtshof

2.1
Wat er in deze zaak bij het gerechtshof is gebeurd, blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 13 november 2020 met de eis in het incident,
- het antwoord in het incident ex artikel 351 Rv.
2.2
Daarna hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in het incident aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest in het incident bepaald.

3.De motivering van de beslissing in het incident

3.1
Deze zaak gaat - voor zover van belang voor de beoordeling in het incident - in het kort over het volgende.
[geïntimeerde] is bij vonnis veroordeeld om aan Menzis € 13.875,52 te betalen, omdat ontvangen PGB-geld niet is verantwoord. [appellante] is bij eindvonnis van 21 oktober 2020 veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen alles wat [geïntimeerde] op grond van dat vonnis aan Menzis moet betalen. [appellante] moet dat betalen, omdat zij (als zorgverlener) volgens de zorgovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellante] de geleverde zorg op tijd moest declareren, maar dat niet heeft gedaan. Daardoor is de zorg onvoldoende verantwoord.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van 21 oktober 2020, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Zij vordert in het incident dat het hof de tenuitvoerlegging van dat vonnis zal schorsen op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna afgekort tot: Rv) tot het hof in de hoofdzaak een (eind)arrest heeft gewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident. [geïntimeerde] heeft die vordering bestreden.
3.2
Het hof is van oordeel dat de vordering in het incident moet worden afgewezen.
3.3
Bij de beoordeling van de vordering houdt het hof rekening met het volgende. Een veroordeling is uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Op grond van artikel 351 Rv kan het hof, als hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen. Het hof kan de tenuitvoerlegging schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat hierbij uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de kantonrechter van 21 oktober 2020. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Het hof zal hierna de belangen van partijen afwegen.
3.4
Ter toelichting op haar belang heeft [appellante] gesteld dat zij en haar gezin net iets boven de bijstandsnorm leven, dat zij door de tenuitvoerlegging mogelijk onder die
norm zullen zakken en dat dit zal leiden tot een noodtoestand of noodsituatie, omdat zij, zo begrijpt het hof, dan niet meer in hun eerste levensbehoeften kunnen voorzien. Het hof gaat aan die stellingen voorbij, omdat [appellante] die stellingen niet heeft onderbouwd, terwijl [geïntimeerde] die stellingen heeft betwist. [appellante] heeft verder nog gesteld dat [geïntimeerde] met Menzis een betalingsregeling kan afspreken voor zijn terugbetalingsverplichting aan Menzis, terwijl [appellante] deze mogelijkheid mogelijk niet heeft. [geïntimeerde] heeft daartegenover aangevoerd dat [appellante] nog niet heeft geprobeerd met hem een betalingsregeling af te spreken en dat hij een goed onderbouwd voorstel daartoe serieus zal overwegen. Ook heeft hij aangevoerd dat hij belang heeft bij de tenuitvoerlegging, omdat het vonnis op grond waarvan hij aan Menzis moet betalen ook uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, terwijl hij een bijstandsuitkering heeft. Gelet op een en ander is het hof van oordeel dat het belang van [appellante] bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist niet zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling in het vonnis.
3.5
De conclusie is dat de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het incident veroordelen.
3.6
Het hof zal bepalen dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.4. De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
wijst de vordering van [appellante] af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.114,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, C.J.H.G. Bronzwaer en
S.B. Boorsma, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2021.