In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde. Het hof oordeelde dat het prematuur is om de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen, aangezien het proefverlof van de terbeschikkinggestelde slechts tien maanden heeft geduurd. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, die eerder op 14 juli 2020 had besloten de terbeschikkingstelling met een jaar te verlengen.
De terbeschikkinggestelde, geboren in 1974 en ondergebracht in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Van der Hoevenkliniek, had verzocht om voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Hij stelde dat hij sinds de oplegging van de terbeschikkingstelling bijna twaalf jaar geleden geen nieuwe strafbare feiten had gepleegd en dat hij baat had gehad bij zijn behandeling. De terbeschikkinggestelde had een zelfstandige woning en een vaste baan, maar zijn verslavingsproblematiek bleef een aandachtspunt. Het hof nam in overweging dat de terbeschikkinggestelde recentelijk was teruggevallen in middelengebruik en onvoldoende openheid had gegeven over zijn relatie met een vriendin.
Het openbaar ministerie was van mening dat er nog steeds recidivegevaar bestond en dat het noodzakelijk was om het proefverlof voort te zetten voordat er een beslissing kon worden genomen over de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Het hof concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had beslist en dat de terbeschikkinggestelde nog niet klaar was voor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging. Het hof benadrukte het belang van openheid en samenwerking met de reclassering en de kliniek om de risico's van terugval te minimaliseren.